ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3839 WSF, 06/4324 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en afwijkend woonadres in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de IB-Groep een besluit om de studiefinanciering van betrokkene om te zetten van de norm voor uitwonende naar thuiswonende studenten, onterecht had genomen. Betrokkene had tijdelijk in Brazilië verbleven voor zijn studie en had zijn woonadres niet tijdig aan de IB-Groep doorgegeven, wat leidde tot een afwijking in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De IB-Groep stelde dat betrokkene een verwijt kon worden gemaakt voor het niet doorgeven van zijn adres, terwijl betrokkene aanvoerde dat hij redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt omdat hij zich niet kon inschrijven in de GBA op zijn buitenlandse adres.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er inderdaad sprake was van een afwijking, maar dat betrokkene niet redelijkerwijs een verwijt kon worden gemaakt. De Raad stelde vast dat de IB-Groep niet had aangetoond dat betrokkene op de hoogte was van de verplichting om zijn adres door te geven. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidende beroep van betrokkene alsnog ongegrond. Dit betekende dat de IB-Groep het besluit om de studiefinanciering om te zetten, niet kon handhaven. De Raad concludeerde dat de beleidsregel die van toepassing was, niet in strijd was met de wet en dat betrokkene geen rechten kon ontlenen aan de beleidsregel, omdat de afwijking pas was ontstaan nadat hij zijn adres had doorgegeven.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J. Janssen en de leden G.J.H. Doornewaard en J. Brand betrokken waren. De uitspraak vond plaats op 10 november 2006, na een zitting op 15 september 2006.

Uitspraak

06/3839 WSF, 06/4324 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2006, 05/2095 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellante.
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij haar beroepschrift heeft appellante een nader besluit, gedateerd 4 juli 2006, meegezonden. Bij dit besluit is uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Appellante heeft de Raad verzocht dit nadere besluit eveneens te vernietigen, indien de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het inleidende beroep van betrokkene alsnog ongegrond wordt verklaard.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellante was vertegenwoordigd door
mr. M. van der Toorn. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 16 maart 2005 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat hij aan de IB-Groep heeft doorgegeven ([adres]) afwijkt van hetgeen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is geregistreerd. Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien hij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van februari 2005 wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft appellante bij besluit van 13 mei 2005 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van februari 2005 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat betrokkene heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat betrokkene aan appellante heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA ongedaan te maken.
Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat betrokkene vanaf februari 2005 voor studie tijdelijk in Brazilië verbleef en niet bij zijn ouders in Almere woonde.
Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 27 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) door appellante onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Amsterdam het inleidend beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met een aanvullende beslissing inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht. Overwogen is daartoe dat betrokkene van de gebleken afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Dit oordeel is door de rechtbank gebaseerd op de volgende overwegingen (waarbij voor ‘eiser’ betrokkene en voor ‘verweerster’ appellante moet worden gelezen):
“4.7 Volgens artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel ‘Uitzondering sanctiebepaling artikel 1.5 Wsf 2000 en artikel 1.5 Wtos in verband met buitenlands verblijf’ van de IB-Groep van 1 november 2004 (kenmerk AGOCenW/MT-04-078, in werking getreden op 1 januari 2005, hierna aangeduid als: de Beleidsregel) is - voor zover hier van belang - artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 niet van toepassing op de uitwonende studerende die in het kader van een opleiding in het buitenland woont, waardoor het aan de IB-Groep verstrekte adres afwijkt van het adres in Nederland waarop de studerende als ingezetene staat dan wel laatstelijk stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Volgens het tweede lid van dit artikel brengt de studerende, bedoeld in het eerste lid, de IB-Groep op de hoogte van het tijdelijke woonadres in het buitenland. Blijkens de toelichting is in deze beleidsregel geconcretiseerd in welke gevallen de studerende van de afwijking, bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 geen verwijt kan worden gemaakt.
4.8 Vaststaat dat eiser gedurende de periode van 1 februari 2005 tot en met 1 augustus 2005 voor zijn studie in het buitenland verbleef. Gelet hierop lijkt artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel in eisers geval van toepassing. Is dat toch niet zo, omdat eiser heeft nagelaten zijn buitenlandse verblijfadres aan de IB-Groep op te geven? De rechtbank leest in de Beleidsregel noch in de bijbehorende toelichting dat het eerste lid van artikel 1 van de Beleidsregel alleen van toepassing kan zijn als de IB-Groep op de hoogte is gebracht van dat adres. Dit blijkt ook niet uit de informatie geboden op www.ib-groep.nl, waar onder de kop “controle woonadres” slechts is vermeld dat de controle van het woonadres niet van toepassing is op studenten met een woonadres in het buitenland en verder wordt verwezen naar de Beleidsregel. Gelet hierop moet de rechtbank concluderen dat eiser een beroep toekomt op artikel 1, eerste lid, van de beleidsregel. Een verwijt zoals bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 kan verweerster hem vervolgens niet meer maken. Voor zover verweerster eiser verwijt dat hij artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel of de algemene informatieverplichting niet heeft nageleefd overweegt de rechtbank dat de sanctie die is genoemd in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 voor deze verwijten niet mag worden opgelegd. ”
Appellante heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen en heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een situatie waarin betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, aangezien betrokkene heeft verzuimd zijn woonadres in Brazilië tijdig aan appellante door te geven. De uitzondering voor studerenden die tijdelijk in het buitenland wonen als bedoeld in de door de rechtbank aangehaalde Beleidsregel geldt, aldus appellante, uitsluitend voor de verplichting om zich in de GBA in te schrijven en laat onverlet dat studerenden hun feitelijke woonadres altijd zo spoedig mogelijk aan appellante door moeten geven.
Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat - zakelijk weergegeven - het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke grondslag, aangezien studerenden die tijdelijk in het buitenland verblijven zich niet kunnen laten inschrijven in de GBA op hun woonadres in het buitenland, zodat hen ten principale van het ontstaan en voortbestaan van een afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Verder is door betrokkene aangegeven dat hij betreurt dat hij heeft nagelaten om zijn woonadres in Brazilië bijtijds aan appellante op te geven.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000. Immers, doordat betrokkene zijn verhuizing naar Brazilië vooraf opgegeven heeft aan de GBA en niet aan appellante stemde hetgeen in de GBA was geregistreerd niet langer overeen met het door betrokkene aan appellante verstrekte adres. De Raad is van oordeel dat niet is staande te houden dat betrokkene van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband overweegt de Raad dat betrokkene heeft erkend dat hij heeft nagelaten om appellante tijdig op de hoogte te stellen van zijn exacte woonadres in Brazilië. Voorts is door betrokkene niet gereageerd op de aan zijn correspondentie-adres ontvangen waarschuwing van 16 maart 2005 en tevens is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit verzuim verschoonbaar is te achten.
Ook aan de Beleidsregel kan betrokkene geen rechten ontlenen. De Raad is anders dan de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met de door de rechtbank aangehaalde Beleidsregel. Op basis van de Beleidsregel wordt het bepaalde in 1.5, tweede lid van de Wsf 2000 niet tegengeworpen aan de studerende in het buitenland waardoor het aan de IB-Groep verstrekte adres afwijkt van het adres in Nederland waarop de studerende bij de GBA ingeschreven staat of stond. Ten tijde van belang was er geen sprake van een afwijking als bedoeld in de Beleidsregel tussen het aan appellante verstrekte adres ([adres]) en het adres in Nederland waarop betrokkene laatstelijk als ingezetene stond ingeschreven in de GBA (eveneens [adres]). Pas toen betrokkene appellante op 6 juni 2005 alsnog op de hoogte stelde van zijn tijdelijke woonadres in Brazilië is een afwijking als bedoeld in de Beleidsregel ontstaan en dat heeft erin geresulteerd dat betrokkene - in overeenstemming met de Beleidsregel - met ingang van 1 juli 2005 niet langer studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende is onthouden. Ten aanzien van de in de aangevallen uitspraak aangehaalde informatie van de website van appellante, merkt de Raad op dat deze informatie, gelet op de tekst daarvan, uitsluitend kan zijn gericht tot studenten met een woonadres in het buitenland dat zij aan appellante hebben opgegeven.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak gegeven nadere besluit van 4 juli 2006. Daarom dient dat besluit te worden vernietigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het nadere besluit van 4 juli 2006;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.