ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4509 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering studiefinanciering op basis van nationaliteit en gelijkstellingseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juni 2005, waarin het inleidend beroep tegen een besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) werd behandeld. De IB-Groep had op 22 januari 2004 besloten om appellant geen studiefinanciering toe te kennen, omdat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezat en niet voldeed aan de voorwaarden om met een Nederlander gelijkgesteld te worden volgens de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 september 2006 was appellant niet aanwezig, maar de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn. In hoger beroep herhaalde appellant de grieven die eerder in beroep waren aangevoerd, met als aanvulling de stelling dat verdragsrechtelijke bepalingen zonder directe werking toch een normerend karakter hebben. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de grieven van appellant voldoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 november 2006, met J. Janssen als voorzitter en M.C.T.M. Sonderegger als griffier.

Uitspraak

05/4509 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juni 2005, 04/178 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van de IB-Groep van 22 januari 2004, waarbij de IB-Groep - beslissend op bezwaar - heeft geweigerd om appellant studiefinanciering toe te kennen op de grond dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit en evenmin voldoet aan de voorwaarden om voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 met een Nederlander te worden gelijkgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het inleidend beroep wegens ondeugdelijke motivering gegrond verklaard en is het besluit van 22 januari 2004 vernietigd. Daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit. Hetgeen daartoe in hoger beroep is aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep namens appellant is aangevoerd, met dien verstande dat in aanvulling daarop nog de stelling is betrokken dat verdragsrechtelijke bepalingen die geen directe werking hebben wèl een normerend karakter hebben waaraan de verdragsluitende partijen gebonden zijn en waaraan appellant dus rechten kan ontlenen.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de - in hoger beroep herhaalde - grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen. De omstandigheid dat verdragsrechtelijke bepalingen die geen directe werking hebben wèl een normerend karakter (kunnen) hebben waaraan de verdragsluitende partijen gebonden zijn, leidt - daargelaten wat hier verder van zij - niet tot de conclusie dat de rechtbank bij de beoordeling van het inleidend beroep het vigerend wettelijk kader niet zou hebben kunnen en moeten toepassen. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel, zodat de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, gehandhaafd kan blijven.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.