ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-uitkering en toeslag voor EU-onderdaan met niet-verzekerde jaren
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, een EU-onderdaan, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over zijn AOW-uitkering en de bijbehorende toeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 november 2006 uitspraak gedaan. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de korting op zijn AOW-pensioen, die was toegepast vanwege 42 niet-verzekerde jaren. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de AOW-pensioen toegekend met een korting van 82% en had ook geen recht op een toeslag erkend, gezien het inkomen van zijn (huwelijks)partner.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van de Svb in overeenstemming was met het gevoerde beleid en niet kennelijk onredelijk was. De rechtbank had echter wel bepaald dat de ingangsdatum van de toekenning van de toeslag 1 februari 2001 moest zijn, wat leidde tot vernietiging van het bestreden besluit. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn grieven met betrekking tot het recht op AOW en de toeslag. De Raad oordeelde dat de grief met betrekking tot het recht op AOW geen doel kon treffen, omdat dit buiten de omvang van het geding viel.
De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ingangsdatum van de toeslag en oordeelde dat de appellant geen nieuwe gezichtspunten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. Het hoger beroep werd dan ook als vergeefs ingesteld verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, P.H. Broier, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voorzover deze was aangevochten.