ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaarde. Appellant, die na een bedrijfsongeval in 1997 met rug- en schouderklachten uitviel, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Na een herziening van zijn arbeidsongeschiktheid in 2000, viel hij opnieuw uit in 2001. Het Uwv herzag zijn arbeidsongeschiktheid in december 2001, maar appellant maakte bezwaar tegen de besluiten van het Uwv, wat leidde tot de huidige procedure.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 december 2001 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de verwarring die appellant ervoer door de gelijktijdige toezending van besluiten niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant op juiste wijze heeft beoordeeld en dat de besluiten van het Uwv in stand blijven, met uitzondering van het onderdeel dat betrekking heeft op de ongewijzigde voortzetting van de WAO-uitkering per 4 april 2003, dat vernietigd wordt. De Raad oordeelt dat de rechtsgevolgen van dit onderdeel van het vernietigde besluit in stand blijven.
De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 133,- aan appellant vergoedt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2006.