ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1834
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering en de onaantastbaarheid van kortings- en intrekkingsbesluit
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die sinds 10 juni 1987 een uitkering ontving. De uitkering was aanvankelijk toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar werd per 1 januari 1988 herzien naar 45 tot 55%. Appellante heeft vanaf maart 1998 weer betaalde werkzaamheden verricht en heeft het Uwv hierover meerdere malen geïnformeerd. Na een ziekmelding op 28 april 2001 heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, wat leidde tot een besluit op 28 maart 2003 om de WAO-uitkering per 25 februari 1998 op nihil te stellen en per 25 februari 2001 in te trekken. Het Uwv heeft vervolgens op 20 augustus 2003 een terugvordering ingesteld voor de onterecht betaalde uitkering over de periode van 25 februari 1998 tot 1 mei 2003.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante diverse grieven ingebracht, waaronder dat het Uwv niet meer kon terugvorderen na zes jaar en dat de financiële gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de terugvordering rechtmatig is. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de omstandigheden die appellante aanvoert niet relevant zijn voor de terugvordering, maar voor de eerder genomen besluiten tot korting en intrekking van de uitkering, die inmiddels onaantastbaar zijn geworden.