ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5964 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank inzake griffierecht en proceskosten in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noordwest Fryslân (hierna: appellant) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2005. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van betrokkene tegen een besluit van appellant ongegrond verklaard en appellant veroordeeld tot betaling van het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht en de proceskosten. Appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er een mogelijkheid tot bezwaar was tegen de brief van 6 januari 2005, waarin betrokkene werd geïnformeerd over gesprekken in het kader van sociale activering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 november 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 24 oktober 2006 was betrokkene niet verschenen, terwijl appellant zich had laten vertegenwoordigen door P. Snoekstra. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte gebruik had gemaakt van haar bevoegdheden om appellant te veroordelen tot betaling van griffierecht en proceskosten. De Raad concludeerde dat het besluit van 27 april 2005, waartegen het beroep was ingesteld, rechtmatig was en dat de vermelding van een rechtsmiddel in de brief van 6 januari 2005 niet relevant was voor de beoordeling van het beroep. De aangevallen uitspraak werd vernietigd, wat betekende dat appellant niet verplicht was om de kosten aan betrokkene te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.G.M. Simons als voorzitter, en de leden J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A. Palmboom.

Uitspraak

05/5964 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noordwest Fryslân (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2005, 05/736 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 7 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Snoekstra, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noordwest Fryslân. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 6 januari 2005 heeft appellant aan betrokkene, die een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ontvangt, medegedeeld dat door een maatschappelijk werkster gesprekken met haar zullen worden gevoerd in het kader van haar sociale activering. In een bijlage bij die brief zijn de verplichtingen opgenomen waaraan betrokkene overigens dient te voldoen, te weten de verplichtingen neergelegd in de artikelen 9, eerste lid, en 17, eerste lid, van de WWB.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 6 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 april 2005 ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank appellant veroordeeld tot betaling van het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht en van de proceskosten van betrokkene in beroep. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant ten onrechte in de brief van 6 januari 2005 heeft vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank inzake het griffierecht en de proceskosten gekeerd.
De Raad is met appellant van oordeel dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75 van de Awb aan haar toegekende bevoegdheden. Het in beroep ter toetsing voorliggende besluit (op bezwaar) van 27 april 2005 is immers rechtmatig en appellant heeft daarbij het juiste rechtsmiddel vermeld. Het gegeven dat bij de brief van 6 januari 2005 ten onrechte een rechtsmiddel is vermeld, is in het kader van het beroep niet van belang.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd.
Ter voorlichting van betrokkene merkt de Raad nog op dat dit betekent dat appellant noch het bedrag van € 37,-- aan griffierecht noch het bedrag van € 644,-- aan proceskosten aan haar hoeft te betalen.
Voor een veroordeling in de proceskosten is, ook overigens, geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A. Palmboom.
GG251006