ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1712
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 juni 2004 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 25 september 2001 aan appellante een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na bezwaar van appellante, dat door mr. A. Bosveld werd ingediend, verklaarde het Uwv dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 15 september 2006 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv niet vertegenwoordigd was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad baseerde zich op rapportages van bezwaararbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen, die de geschiktheid van de functies onderbouwden. Appellante betwistte de geschiktheid van de functie van assemblagemedewerker, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende toelichting had gegeven op de schatting.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad nam in overweging dat de verzekeringsarts eigen onderzoek had gedaan en informatie had ingewonnen bij de huisarts en psychiater van appellante. De Raad vond dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van appellante op de relevante datum.