ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7201 WWB + 05-7202 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in sociale zekerheidszaken

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat te laat is ingediend door appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.J. Tieman, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen, dat hun recht op bijstand over een bepaalde periode had ingetrokken en de gemaakte kosten had teruggevorderd. Het College had het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het besluit van het College vernietigde, maar het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaarde wegens termijnoverschrijding.

De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 7 maart 2004 was verstreken, en dat de persoonlijke omstandigheden van appellanten, waaronder ziekenhuisopnames, niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat alleen zeer uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden kunnen leiden tot verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellanten niet overtuigend waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

05/7201 WWB
05/7202 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2005, 05/123 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 okober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2006. Voor appellanten is verschenen mr. Tieman. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 15 januari 2004 heeft het College het recht op bijstand van appellanten over de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 oktober 2002 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van hen teruggevorderd.
Appellanten hebben op 27 maart 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 januari 2004, waarbij is aangegeven dat het bezwaarschrift door persoonlijke omstandigheden na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
Bij besluit van 15 december 2004 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit 15 januari 2004 ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - ambtshalve oordelend - het besluit van 15 december 2004 vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bezwaar van appellanten alsnog niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen, waar voor eiser appellant en voor verweerder het College dient te worden gelezen;
“Eisers hebben aangevoerd dat eiser in het ziekenhuis heeft verbleven van 7 tot 10 maart 2004 onder verdenking van hartklachten. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn op 7 maart 2004 reeds was verstreken zodat alleen daarom al niet valt in te zien hoe deze opname kan bijdragen aan de verschoonbaarheid van het eerdere verzuim. Met betrekking tot de ziekte van de moeder van eiseres is een verklaring overlegd dat zij van 12 januari 2004 tot 23 januari 2004 opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is dat slechts zeer uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden reden kunnen zijn een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Voor verschoonbaarheid heeft de Raad van belang geacht dat de indiener feitelijk niet in staat is geweest tijdig bezwaar en beroep in te dienen (CRvB, 26 januari 2005, 04/5581 WW en CRvB,
21 april 1997, H01.96.0576). Dat eisers door de ziekte van (schoon-) moeder niet in staat waren een - desnoods summier- bezwaarschrift in te (laten) dienen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat de algehele stressvolle situatie van eisers het tijdig indienen van bezwaar onmogelijk heeft gemaakt.”
Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voorzover daarbij het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met de overwegingen van die uitspraak en maakt die tot de zijne. Hij voegt daaraan nog toe dat - anders dan appellanten in hoger beroep hebben betoogd - de rechter gehouden is de ontvankelijkheid van bezwaar en (hoger) beroep ambtshalve te beoordelen, aangezien dit een kwestie van openbare orde betreft.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2006.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) L. Jörg.
RB2310