ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4732 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het besluit tot niet voortzetten van de sollicitatieprocedure van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als beleidsmedewerker en secretaris van de raadscommissie Onderwijs, Welzijn, Sport en Recreatie, had gesolliciteerd naar de functie van deeltijd-raadsadviseur. Na een gesprek met de selectiecommissie werd hem meegedeeld dat de sollicitatieprocedure niet met hem zou worden voortgezet, omdat er twijfels bestonden over zijn analytisch niveau en overtuigingskracht. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de redenen voor het niet voortzetten van de sollicitatieprocedure onvoldoende zijn onderbouwd. De selectiecommissie had zich enkel gebaseerd op het sollicitatiegesprek, zonder dat er bewijs was dat de commissieleden kennis hadden van appellants functioneren. De Raad stelt dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht door niet duidelijk te maken waarop de twijfels over appellant berustten. Ook is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een test of proefplaatsing, zoals in de Leidraad is opgenomen.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 30 november 2004, en bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en moet de gemeente Haarlem het griffierecht van € 343,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 oktober 2006.

Uitspraak

05/4732 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2005, 05/140 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: college)
Datum uitspraak: 26 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Chr.J.M. Scheen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Verberne, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was, vanuit zijn full-time functie als beleidsmedewerker, sedert 2002 gedurende 18 uur per week werkzaam bij de gemeente Haarlem als secretaris van de raadscommissie Onderwijs, Welzijn, Sport en Recreatie. In januari 2004 hebben het college en het raadspresidium ingestemd met een plan van aanpak voor de onderbrenging van de commissiesecretariaten bij de raadsgriffie in de loop van 2004. Met deze reor-ganisatie wordt onder meer een verdere vormgeving van de duale bestuursverhoudingen en een verhoging van de kwaliteit van de ambtelijke ondersteuning van raadscommissies beoogd.
1.2. Appellant heeft in mei 2004 gesolliciteerd naar de ontstane functie van deeltijd- raadsadviseur. Na een gesprek met de selectiecommissie is appellant bij brief van 29 juni 2004 meegedeeld dat de sollicitatieprocedure niet met hem zal worden voortgezet. Daarbij is aangegeven dat getwijfeld wordt aan het analytisch niveau en de daarmee samenhangende overtuigingskracht van appellant. Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 november 2004 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij aangegeven dat appellants stelling dat hij op grond van de Leidraad bij Organisatieverandering 1999 (hierna: Leidraad) direct geplaatst had dienen te worden in de functie van raadsadviseur niet door hem wordt gedeeld. Voorts heeft het college overwogen dat er geen aanleiding is om de juistheid van het oordeel van de selectiecommissie in twijfel te trekken, temeer daar door appellant zelf ook geen argumenten zijn aangevoerd die voor het tegendeel zouden pleiten.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ook naar het oordeel van de Raad slaagt appellants beroep op de Leidraad niet. In deze Leidraad is vastgelegd dat de ambtenaar wiens functie wordt voortgezet in beginsel recht heeft op plaatsing in die functie. Onder voortgezette functie wordt verstaan een functie die qua inhoud en niveau geheel of in grote lijnen gelijk is aan de oorspronkelijke functie, waarbij in ieder geval de helft van de taken ongewijzigd dient te blijven. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de functie van raadsadviseur niet kan worden aangemerkt als een voortgezette functie in de hiervoor bedoelde zin. In de functie van raadsadviseur ligt de nadruk op adviserende taken op beleidsniveau terwijl in appellants oorspronkelijke werkzaamheden als secretaris raadscommissie de nadruk lag op het uitvoerende aspect. Dat de functie van raadsadviseur en appellants werkzaamheden als secretaris raadscommissie qua inhoud en niveau niet geheel of in grote lijnen aan elkaar gelijk zijn blijkt ook uit de waardering van de functies. De functie van raadsadviseur is gewaardeerd in schaal 11, terwijl aan appellants oorspronkelijke functie schaal 10 was verbonden.
3.2. Met betrekking tot het niet voortzetten van de sollicitatieprocedure stelt de Raad voorop dat een dergelijke beslissing het resultaat is van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitant tegen de achtergrond van de vereisten die voor de desbetreffende functie zijn gesteld. Het bestuursorgaan heeft hierbij een grote beoordelingsruimte en afwegingsvrijheid. De rechterlijke toetsing van de beslissing is daarom terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dan wel anderszins in strijd heeft gehandeld met enig algemeen rechtsbeginsel. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit deze terughoudende toetsing niet doorstaat en overweegt daartoe het volgende.
3.3. De Raad is van oordeel dat de redenen die worden genoemd om de procedure met appellant niet verder voort te zetten onvoldoende onderbouwd zijn. De selectiecommissie heeft gesteld dat met name twijfel bestaat aan het analytisch niveau en de daarmee samenhangende overtuigingskracht van appellant. Gebleken is ter zitting dat de selectiecommissie zich uitsluitend heeft gebaseerd op het sollicitatiegesprek dat op
22 juni 2004 met appellant is gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de commissieleden uit hoofde van hun functie kennis droegen van de wijze van functioneren van appellant. Door het college is - in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - in het bestreden besluit noch later in de procedure duidelijk gemaakt waarop de hiervoor genoemde twijfel berust. Evenmin is gebruik gemaakt van de door appellant in zijn bezwaarschrift geboden mogelijkheid om mee te werken aan een test noch is de in de Leidraad opgenomen mogelijkheid van proefplaatsing in ogen-schouw genomen. Een en ander klemt te meer nu, blijkens de Leidraad in het kader van een reorganisatie, ambtenaren die werkzaam zijn bij de te reorganiseren onderdelen als eerste in aanmerking komen voor vacatures binnen die onderdelen.
4. Gelet op het vorenstaande komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het college zal een nieuwe beslissing moeten nemen op appellants bezwaar met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. Daarbij zal tevens aandacht dienen te worden besteed aan de door appellant geclaimde schadevergoeding.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, wegens verleende rechts-bijstand, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 november 2004 gegrond;
Vernietigt het besluit van 30 november 2004;
Bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.288,-, te betalen door de gemeente Haarlem;
Bepaalt dat de gemeente Haarlem aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 343,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en
W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
3.1