ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4186 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake functiebeschrijving en werkzaamheden van een medewerker verkeersondersteuning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 20 mei 2005 een eerder besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Zuid-Holland-Zuid had bevestigd. Het geschil betreft de vaststelling van de functiebeschrijving van de appellant, die werkzaam is als medewerker verkeersondersteuning. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vastgestelde functiebeschrijving niet in overeenstemming is met de feitelijk verrichte werkzaamheden. De korpsbeheerder heeft in een verweerschrift gesteld dat de functiebeschrijving wel degelijk voldoet aan de eisen, omdat deze is opgesteld in overeenstemming met de doelstellingen van de organisatie.

Tijdens de zitting op 21 september 2006 is de appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de korpsbeheerder werd vertegenwoordigd door de algemeen directeur van Ducon Verander adviesgroep. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet elke deeltaak in de functiebeschrijving hoeft te worden opgenomen. De Raad heeft geconcludeerd dat de functiebeschrijving voldoende inzicht biedt in de werkzaamheden van de appellant, ondanks zijn bezwaren dat bepaalde taken niet adequaat zijn verwoord.

De Raad heeft ook overwogen dat de functie-eisen in de functiebeschrijving slechts indicatief zijn en dat de definitieve vaststelling van functie-eisen pas plaatsvindt bij de functiewaardering. Gezien deze overwegingen heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtbank het besluit van de korpsbeheerder in stand heeft gelaten. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2006.

Uitspraak

05/4186 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 20 mei 2005, 04/216, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Zuid-Holland-Zuid (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 26 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.W. Gallas, algemeen directeur van Ducon Verander adviesgroep te ’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 18 maart 2003, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2003, heeft de korpsbeheerder, voor zover in hoger beroep van belang, naar aanleiding van appellants verzoek om zijn organieke functiebeschrijving van medewerker verkeersondersteuning met toepassing van de geldende regeling functieonderhoud in overeenstemming te brengen met de feitelijk door hem verrichte werkzaamheden, een aangepaste functiebeschrijving vastgesteld.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep van appellant tegen het besluit van 15 mei 2003, voor zover betrekking hebbende op de vaststelling van de functiebeschrijving, ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
2.1. Appellant erkent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet elke deeltaak in de functiebeschrijving behoeft te worden opgenomen, maar volgens hem dient de functiebeschrijving wel een voldoende en reëel zicht op de opgedragen werkzaamheden te bieden. Aan dat vereiste voldoet de op 18 maart 2003 vastgestelde functiebeschrijving volgens appellant niet, aangezien de werkzaamheden op diverse terreinen onvoldoende zijn verwoord. Appellant vindt dan ook dat uitgegaan moet worden van de op 26 juli 2002 door hem en zijn leidinggevende opgestelde beschrijving van de feitelijk opgedragen werkzaamheden.
2.2. De korpsbeheerder heeft hiertegen ingebracht dat bij de vaststelling van een organieke functiebeschrijving, als hier aan de orde, niet voorbijgegaan kan worden aan de organisatie, waarvan die functie onderdeel uitmaakt. De werkzaamheden moeten voortvloeien uit de doelstellingen van en de taakverdelingen binnen de betrokken organisatie.
2.3. De Raad onderschrijft dit standpunt van de korpsbeheerder. Daarvan uitgaande overweegt de Raad met betrekking tot de taakaspecten, waarbij appellant kanttekeningen heeft geplaatst, het navolgende.
Naar het oordeel van de Raad zijn de werkzaamheden op het terrein van de ongevals-analyse genoegzaam weergegeven. Het standpunt van de korpsbeheerder dat het aspect “volledig analyseren van het ongeval”, dat volgens appellant ten onrechte niet is opgenomen, is begrepen onder de deeltaak “vastleggen bevindingen en conclusies in proces-verbaal” is niet onjuist te achten. Verder acht de Raad aannemelijk gemaakt dat de coördinatie die appellant hier verricht, gezien de structuur van de organisatie, geen leidinggevende werkzaamheden betreffen in de zin van coördinatie en voortgangs-bewaking van medewerkers of de leiding op locatie, maar de gebruikelijke functionele coördinatie in het kader van een onderzoek, zoals eenieder die verricht en die in het kader van de hier aan de orde zijnde functiebeschrijving geen aparte vermelding behoeft. Datzelfde geldt voor de functionele coördinatie die moet worden verricht bij verkeers-technische motorbegeleiding.
2.4. De Raad acht niet aannemelijk geworden dat het taakaspect instructie en praktijkbegeleiding een substantieel deel uitmaakt van de totale functie. Weliswaar is regelmatig aan appellant een nieuwe collega of een stagiaire toegevoegd, die met hem meeloopt, maar appellant dient dan zijn normale werkzaamheden verrichten. Hij is niet geheel of gedeeltelijk vrijgesteld voor begeleidingstaken. De korpsbeheerder heeft dit taakaspect dan ook met recht bij het taakonderdeel “overige taken” ondergebracht en niet als hoofdtaak aangemerkt.
2.5. Wat betreft het door appellant nog genoemde “ontwikkelen/uitbouwen van nieuwe technische opsporings- en werkmethoden, alsmede studie en onderzoek naar ontwikke-lingen van nieuwe of vernieuwde analysemethoden” merkt de Raad op dat, nu het niet gaat om een hoofdtaak, dit taakaspect voldoende is verwoord met de vermelding “vanuit praktijk komen met voorstellen” bij het taakonderdeel “overige taken”.
3. Appellant heeft voorts nog aangevoerd dat de in de functiebeschrijving vermelde functie-eisen onvolledig zijn. Aan de hand van het geldende functiewaarderingssysteem stelt de Raad, in lijn met zijn jurisprudentie (zie bijvoorbeeld CRvB 9 januari 2003, LJN AF3851), vast dat het opnemen van functie-eisen in de functiebeschrijving van appellant slechts een indicatieve betekenis heeft. Pas bij het besluit tot functiewaardering wordt definitief vastgesteld welke functie-eisen bepalend zijn voor de waardering van de functie. Gelet hierop behoeft de Raad thans niet verder op die stelling in te gaan.
4. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de rechtbank het hier besproken gedeelte van het besluit van 15 mei 2003 terecht in stand heeft gelaten, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en
W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
3.1