ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-298 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag daisyspeler op basis van de Regeling Hulpmiddelen 1996

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een daisyspeler door de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar DSW. De appellante, vertegenwoordigd door haar huisarts, had een aanvraag ingediend voor de verstrekking van een daisyspeler, maar DSW heeft deze aanvraag op 29 september 2003 afgewezen. De Commissie Verstrekkingengeschillen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) steunde deze afwijzing in een brief van 30 maart 2004. DSW verklaarde het bezwaar van appellante tegen de afwijzing ongegrond op 6 april 2004, met de argumentatie dat de klachten van appellante niet voldeden aan de indicatievoorwaarden van de Regeling Hulpmiddelen 1996.

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of appellante recht heeft op de verstrekking van de daisyspeler op basis van de Ziekenfondswet. De Raad heeft vastgesteld dat de Ziekenfondswet en de daarop gebaseerde regelingen een gesloten systeem van aanspraken vormen, waarin geen ruimte is voor extensieve interpretatie. De Raad concludeerde dat appellante niet behoort tot de in de Regeling genoemde groepen van belanghebbenden, en dat haar klachten niet duiden op een visuele handicap, motorische handicap of dyslexie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat DSW terecht de aanvraag van appellante had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.I. ’t Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, en werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M. Renden.

Uitspraak

05/298 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 december 2004, 04/2071 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar DSW, (hierna: DSW)
Datum uitspraak: 1 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.Th. Haeseker-Rosendahl hoger beroep ingesteld.
DSW heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2006. Appellante is niet verschenen. DSW heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.C. de Waard.
II. OVERWEGINGEN
Namens appellante heeft huisarts N.A.A. van Oosterom een aanvraag ingediend voor de verstrekking van een daisyspeler.
DSW heeft die aanvraag bij besluit van 29 september 2003 afgewezen.
De Commissie Verstrekkingengeschillen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft bij brief van 30 maart 2004 aangegeven zich met deze afwijzing te kunnen verenigen.
DSW heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 september 2003 bij besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard. DSW stelt zich op het standpunt dat de klachten van appellante niet vallen onder de in de destijds geldende Regeling Hulpmiddelen 1996 (hierna: Regeling) genoemde indicatievoorwaarden.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van het bepaalde bij of krachtens de Ziekenfondswet aanspraak heeft op verstrekking van een daisyspeler.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de ten tijde hier in geding toepasselijke Ziekenfondswet (hierna: Zfw) hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Zfw kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat aanspraak bestaat op andere vormen van zorg dan de zorg, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Zfw. Artikel 8, derde lid, van de Zfw bepaalt dat de inhoud en omvang van de aanspraken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het ten tijde hier in geding toepasselijke Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering (hierna: Verstrekkingenbesluit) omvat de aanspraak op hulpmiddelen die middelen welke in de Regeling als zodanig zijn aangewezen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling omvat de aanspraak op hulpmiddelen de verschaffing van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel voor communicatie, informatievoorziening en signalering als aangegeven in artikel 26 van de Regeling.
Volgens artikel 26, eerste lid, onder g, onder 2, van de Regeling zijn de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling bedoelde middelen: opname- en voorleesapparatuur voor gehandicapten: daisyspelers of daisyprogrammatuur voor visueel gehandicapten, dyslectici en motorisch gehandicapten.
Volgens vaste rechtspraak - zie onder meer de uitspraak van de Raad van 26 april 2000, (LJN: AE9287) - behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van hulpmiddelen stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming van hulpmiddelen is gegeven en de gevallen waarin daarop - al dan niet - aanspraak bestaat. Voorts vloeit uit de vaste jurisprudentie van de Raad - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2000 (LJN: AA9346) - voort dat in de aard van een dergelijk enumeratief en limitatief systeem van aanspraken besloten ligt dat er in beginsel geen ruimte is voor een extensieve interpretatie van de daarin geregelde aanspraken en gevallen.
Gelet op de thans ter beschikking staande gegevens is de Raad tot het oordeel gekomen dat DSW bij het besluit van 6 april 2004 terecht de afwijzing van de aanvraag van appellante heeft gehandhaafd. Appellante behoort niet tot een van de in artikel 26, eerste lid, onder g, onder 2, van de Regeling genoemde groepen van belanghebbenden.
De door appellante en haar huisarts omschreven klachten duiden niet op een visuele handicap, een motorische handicap of dyslexie, welk laatstgenoemd begrip gezien de door de Gezondheidsraad in 1995 gegeven definitie inhoudt dat de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of zeer moeizaam ontwikkelt.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) M. Renden.
EK2610