ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na verhuizing
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 7 november 2005 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaarde. Appellante had op 5 februari 2004 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting in verband met haar verhuizing van Grijpskerk naar Groningen. Het College had deze aanvraag op 23 maart 2004 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing. Dit besluit werd later door het College bevestigd na bezwaar van appellante.
Appellante stelde dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege bedreigingen van haar ex-partner, de noodzaak voor haar dochter om speciaal onderwijs te volgen in Groningen, en betere arbeidsmogelijkheden in de stad. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde redenen niet voldoende waren om de noodzaak van de verhuizing aan te tonen. De Raad concludeerde dat de kosten voor woninginrichting niet als noodzakelijke kosten in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) konden worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2006 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De griffier was P.E. Broekman.