ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6687 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na verhuizing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 7 november 2005 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaarde. Appellante had op 5 februari 2004 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting in verband met haar verhuizing van Grijpskerk naar Groningen. Het College had deze aanvraag op 23 maart 2004 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing. Dit besluit werd later door het College bevestigd na bezwaar van appellante.

Appellante stelde dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege bedreigingen van haar ex-partner, de noodzaak voor haar dochter om speciaal onderwijs te volgen in Groningen, en betere arbeidsmogelijkheden in de stad. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde redenen niet voldoende waren om de noodzaak van de verhuizing aan te tonen. De Raad concludeerde dat de kosten voor woninginrichting niet als noodzakelijke kosten in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) konden worden aangemerkt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2006 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De griffier was P.E. Broekman.

Uitspraak

05/6687 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 november 2005, 04/912 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2006. Voor appellante is verschenen mr. Bakker. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In verband met een verhuizing van Grijpskerk naar Groningen heeft appellante op 5 februari 2004 bij het College op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van woninginrichting.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het College die aanvraag afgewezen op de grond dat er in het geval van appellante geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing.
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft het College het tegen het besluit van 23 maart 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juli 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt - evenals in beroep - dat haar verhuizing van Grijpskerk naar Groningen noodzakelijk was in verband met de bedreigingen die zij te vrezen had van haar ex-partner, het door haar dochter gevolgde speciaal onderwijs in Groningen alsmede de betere arbeidsmogelijkheden voor haar in deze stad.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de verhuizing van appellante van Grijpskerk naar Groningen noodzakelijk was en of de hieraan verbonden woninginrichtingskosten aan te merken zijn als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan die voor bijstandsverlening in aanmerking komen.
De Raad beantwoordt deze vraag met de rechtbank ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
Bij de behandeling van de onderhavige aanvraag heeft het College een brief van 26 februari 2004 ontvangen van [E. T.], die ten tijde van belang de maatschappelijk werkster was van appellante en uit dien hoofde bekend was met haar problematiek. In die brief wordt onder meer aangegeven dat de problemen waarmee appellante te kampen heeft, die mede verband houden met de gedragingen van haar ex-partner, onder controle zijn en dat de wens van appellante om in Groningen te gaan wonen door deze maatschappelijk werkster wordt ondersteund.
De Raad is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde brief slechts de wenselijkheid doch niet de noodzaak van de verhuizing naar Groningen kan worden afgeleid. De daaruit voortvloeiende kosten kunnen reeds daarom niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB worden aangemerkt. Door appellante is geen nader stuk overgelegd dat de Raad tot een ander oordeel zou kunnen brengen. Met betrekking tot hetgeen overigens door appellante naar voren is gebracht, stelt de Raad zich achter het standpunt van het College dat de noodzaak tot verhuizen naar Groningen niet gelegen kan zijn in het feit dat de dochter van appellante in Groningen speciaal onderwijs volgt nu er voor de dochter reeds een adequate vervoersvoorziening van Grijpskerk naar Groningen aanwezig was. De noodzaak tot verhuizing kan evenmin worden gebaseerd op de door appellante gestelde verhoogde arbeidsmarktkansen nu bijstandsverlening niet afhankelijk kan worden gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.