ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7134 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na incident met leidinggevende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die in dienst was als servicemonteur. De zaak is ontstaan na een incident op 7 december 2004, waarbij appellant een kopstoot heeft gegeven aan zijn leidinggevende, de directeur van de werkgever. Dit incident volgde op een telefoongesprek waarin appellant werd aangesproken op het vergeten van een afspraak. Na de confrontatie heeft de directeur aangifte gedaan bij de politie en zich onder medische behandeling gesteld.

Appellant heeft op 7 februari 2005 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 17 februari 2005 geweigerd. Het Uwv oordeelde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot beëindiging van het dienstverband zou kunnen leiden. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd op 8 juni 2005 ongegrond verklaard.

De rechtbank Haarlem heeft in haar uitspraak van 1 november 2005 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant verwijtbaar had gehandeld en dat er voldoende bewijs was voor het oordeel dat zijn gedrag de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De Raad zag geen aanleiding om af te wijken van de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijk gedrag op de werkvloer en de gevolgen van gewelddadig gedrag voor de werkloosheidsuitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de weigering van de WW-uitkering terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

05/7134 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 november 2005, 05-3301, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 oktober 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.A. Steeman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, als vaststaande aangenomen, feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is per 13 december 1999 in dienst getreden bij [de werkgever] (hierna: werkgever) in de functie van servicemonteur. Op 7 december 2004 heeft zich een incident voorgedaan tussen appellant en de directeur van de werkgever, [directeur]. Appellant is op die dag telefonisch door [directeur] onderhouden over het feit dat hij een gemaakte afspraak was vergeten. Dit telefoon-gesprek vormde voor appellant aanleiding om op kantoor met [directeur] een en ander uit te willen spreken, hetgeen uitmondde in een verhitte discussie. Op een gegeven moment stond [directeur] op van zijn bureau en heeft appellant hem een kopstoot gegeven. Vervolgens is appellant met de bedrijfsauto naar zijn huis gereden.
[directeur] heeft van het gebeuren aangifte gedaan bij de politie en heeft zich onder medische behandeling gesteld.
2.2. Bij brief van 7 december 2004 heeft de werkgever appellant met onmiddellijke ingang ontslagen. Appellant heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden. De werkgever heeft vervolgens een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter, die bij beschikking van 31 januari 2005 de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog tussen partijen bestaat, per 1 februari 2005 heeft ontbonden.
2.3. Appellant heeft een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, gedateerd 7 februari 2005. Bij besluit van 17 februari 2005 heeft het Uwv de door appellant aangevraagde WW-uitkering blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden omdat hij had kunnen weten dat zijn gedragingen jegens zijn leidinggevende [directeur] tot beëindiging van het dienstverband zouden kunnen leiden. Bij besluit van 8 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 februari 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe als vaststaand aangenomen dat appellant [directeur] een kopstoot heeft gegeven en zij heeft dat als een zodanig verwijtbaar gedrag geoordeeld dat appellant redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Daaraan doet naar haar oordeel niet af dat de Officier van Justitie de vervolging van appellant niet heeft doorgezet, noch dat appellant, naar hij heeft gesteld, niet de opzet heeft gehad om
[directeur] pijn te doen.
4. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.
4.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad ziet in de verklaringen van appellant, zoals die door hem op of vlak na 7 december 2004 op papier zijn gesteld, genoegzaam steun voor het oordeel dat het appellant is geweest die een kopstoot heeft toegediend. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om appellant niet dan wel in verminderde mate aan te rekenen dat hij zijn leidinggevende de kopstoot heeft gegeven.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.R.S. Bacon.
BvW
610