ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7017 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 1 november 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel ongegrond verklaarde. Appellant ontving een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen die aan deze uitkering zijn verbonden. Het College had eerder, op 9 juni 2004, geweigerd om appellant vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen, ondanks medische rapportages die aangaven dat appellant als arbeidsgehandicapte moest worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 19 september 2006 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van de artsen R.A. Breeden en A. Knegt, die bevestigden dat appellant arbeidsgeschikt was met beperkingen. De Raad concludeert dat het College op goede gronden heeft besloten om geen ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was.

De Raad heeft vastgesteld dat het College de adviezen van de betrokken artsen zorgvuldig heeft gewogen en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de adviezen in twijfel trekken. Daarom bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en ziet hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/7017 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2005, 05/1556 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2006. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving ten tijde hier van belang een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Op 24 maart 2004 heeft het reïntegratiebedrijf Argonaut zowel een medische als een arbeidskundige rapportage aan het College uitgebracht, inhoudende dat appellant als arbeidsgehandicapte in de zin van de - inmiddels ingetrokken - Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten dient te worden aangemerkt. Daarbij is aangegeven dat appellant op rugsparende arbeid, voornamelijk zittende werkzaamheden, is aangewezen. Daarbij zijn als voorbeelden van mogelijke arbeid gegeven administratief medewerker, telefonist, medewerker meldkamer en portier.
Bij besluit van 9 juni 2004 heeft het College geweigerd appellant vrijstelling te verlenen van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw vervatte verplichtingen, gericht op de inschakeling in de arbeid (hierna: arbeidsverplichtingen).
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2004 heeft de GGD Rotterdam en omstreken (GGD) appellant opnieuw medisch beoordeeld. Daarbij zijn aanvullende medische gegevens opgevraagd bij de behandelend vaatchirurg. In het rapport van 19 november 2004 komt de adviserend geneeskundige van de GGD A. Knegt tot de conclusie dat zij zich grotendeels kan vinden in het door Argonaut opgestelde belastbaarheidspatroon, waarbij enige bijstelling wordt geadviseerd ten aanzien van de nekbeperking en het reiken.
Bij besluit van 3 maart 2005 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 maart 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met verwijzing naar de beschrijving van het stelsel van gefaseerde invoering van de Wet werk en bijstand en de Invoeringswet Wet werk en bijstand in de onderdelen 4.1.2. en 4.1.3. van zijn uitspraak van 6 december 2005 (LJN AU7664) stelt de Raad vast dat het College terecht met toepassing van de Abw heeft beslist op het bezwaarschrift tegen het op grond van artikel 113 van de Abw genomen besluit van 9 juni 2004.
In geding is het antwoord op de vraag of het College op goede gronden geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid appellant te ontheffen van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw neergelegde arbeidsverplichtingen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
Ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Abw zijn burgemeester en wethouders bevoegd de verplichtingen in hoofdstuk VIII van de Abw, en in het bijzonder de arbeidsverplichtingen neergelegd in artikel 113 van de Abw, niet op te leggen dan wel daarvan tijdelijk ontheffing te verlenen in de gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
Het College heeft aan het besluit van 3 maart 2005 ten grondslag gelegd de medische adviezen van de artsen R.A. Breeden, verbonden aan Argonaut, en van A. Knegt, verbonden aan de GGD, volgens welke adviezen appellant arbeidsgeschikt is met beperkingen voortvloeiend uit de bij appellant aanwezige rug-, schouder- en nekklachten.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze medisch adviezen met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Het College kon en mocht het besluit van 3 maart 2005 dan ook op deze adviezen baseren. Nu van de zijde van appellant
- ook in hoger beroep - geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de adviezen van de artsen Breeden en Knegt ondeugdelijk zijn, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om te weigeren appellant ontheffing te verlenen van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw neergelegde arbeidsverplichtingen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2006.
(get.) H.J. de Mooij
(get) L. Jörg.