ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6991 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor dieetkosten wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen de weigering van bijzondere bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 12 januari 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet dat was voorgeschreven door natuurarts G.W. Kentie. Het College had op 21 april 2005 besloten om deze aanvraag te weigeren, omdat er volgens hen geen medische noodzaak voor het dieet bestond.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen medische noodzaak was voor het dieet. De Raad baseerde zich op adviezen van artsen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam, die hadden geconcludeerd dat appellante niet objectief medisch gezien aangewezen was op het dieet. De Raad oordeelde dat de kosten van het dieet niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw).

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en R.H.M. Roelofs als leden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, met L.M. Reijnierse als griffier.

Uitspraak

05/6991 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2005, 05/2200 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Haze. Het College heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 12 januari 2003, voor zover hier van belang, een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de meerkosten van een door de natuurarts G.W. Kentie (hierna: Kentie) voorgeschreven koemelk-, suiker- en glutenvrij dieet.
Bij besluit van 21 april 2005 heeft het College de weigering van bijzondere bijstand gehandhaafd op de grond dat de medische noodzaak voor het voorgeschreven dieet ontbreekt. Hierbij heeft het College zich gebaseerd op de adviezen van
A. Knegt en I. Schramade, artsen bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam en omstreken (GGD), van respectievelijk 10 oktober 2003 en 6 augustus 2004.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 april 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
In een geval als het onderhavige kan slechts sprake zijn van noodzakelijke kosten in voornoemde zin als voor het volgen van een dieet een medische noodzaak bestaat. Naar het oordeel van de Raad is van een dergelijke noodzaak niet gebleken en kon en mocht het College in dit verband afgaan op voornoemde GGD-adviezen. Hierbij neemt de Raad met name in aanmerking dat de GGD-arts Schramade bij haar advies informatie van de huisarts van appellante en van de behandelend arts Kentie heeft betrokken. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat appellante naar objectief medische maatstaven aangewezen was op het door haar gevolgde dieet. Dit kan naar het oordeel van de Raad ook niet worden afgeleid uit hetgeen namens appellante in (hoger) beroep is aangevoerd.
Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de slotsom dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de meerkosten van het dieet geen plaats is.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellante niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L.M. Reijnierse.