ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 15 oktober 2001 een uitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering per 24 juni 2003 ingetrokken, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om functies te vervullen die overeenkwamen met haar krachten en bekwaamheden, waardoor er minder dan 15% verlies aan verdienvermogen zou zijn. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Maastricht verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen reden was om de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van appellante op de datum in geding, 24 juni 2003. De Raad wees erop dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar gezondheidstoestand op die datum anders zouden kunnen duiden. De Raad onderschreef de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat er voldoende functies beschikbaar waren die in overeenstemming waren met de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
De Raad heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellante in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAO-uitkering op juiste gronden was gebaseerd, en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen correct waren uitgevoerd.