ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Besluiten tot intrekking en terugvordering WAO-uitkering zijn in rechte onaantastbaar
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 9 september 2002, waarin hem werd meegedeeld dat hij een bedrag van € 8.306,24 diende te betalen. Het Uwv had aangegeven dat, indien het bedrag niet voor 4 oktober 2002 was ontvangen, het totale bedrag zou worden ingevorderd. Appellant stelde dat hij recht had op een WAO-uitkering en dat hij niet was geïnformeerd dat de betalingen slechts voorschotten waren.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de grieven van appellant niet kunnen leiden tot een ander oordeel, omdat deze geen betrekking hebben op de invordering, maar op de besluiten tot weigering en terugvordering van de WAO-uitkering, die inmiddels in rechte onaantastbaar zijn geworden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad benadrukt dat appellant niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen aan de omstandigheid dat het Uwv niet reageerde op zijn brief van 20 september 2001, en dat er geen schriftelijke toezeggingen zijn gedaan dat invorderingsmaatregelen achterwege zouden blijven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier uitgesproken op 24 oktober 2006.