ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verpleegkundige na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, een verpleegkundige die sinds 16 september 1999 arbeidsongeschikt is door een peesontsteking en rugklachten. Appellante ontving vanaf 14 september 2000 een WAO-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe in 2002, werd appellante licht beperkt geacht in haar mogelijkheden om frequent te reiken tijdens het werk. De arbeidsdeskundige R.J. Nitert concludeerde dat appellante op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een verlies aan verdiencapaciteit van 31,30% had, wat leidde tot een herziening van haar uitkering naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid per 25 augustus 2003.
De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de motivering van de bezwaarverzekeringsarts Dekhuijzen voldoende was om de FML te wijzigen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij de Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of de bezwaarverzekeringsarts de FML op het item 'frequent reiken tijdens het werk' mocht bijstellen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de gewijzigde FML niet overeenkwam met de medische beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies passend waren en bevestigde de beslissing van de rechtbank.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 17 oktober 2006, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden, in aanwezigheid van griffier T.S.G. Staal.