ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering wegens niet voldoen aan de voorwaarden voor onafgebroken arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ingediend. Appellant, geboren op 5 januari 1940, had van 11 juni 1970 tot juni 1971 in Nederland gewerkt en had op 5 oktober 1970 een arbeidsongeval gehad, waardoor hij een aangezichtsfractuur opliep. Na dit ongeval ontving hij ziekengeld tot zijn hersteldverklaring op 13 oktober 1970. De aanvraag van appellant voor een WAO-uitkering werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat hij niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was geweest, wat een vereiste is volgens artikel 19 van de WAO.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden voor een WAO-uitkering voldeed. De Raad concludeerde dat appellant in de relevante periode niet onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest, aangezien hij na zijn hersteldverklaring in 1970 weer in staat was om te werken. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen eerdere ziekmelding was ontvangen tot de aanvraag in 2000, wat de conclusie versterkt dat appellant niet aan de vereisten voldeed.
De Raad heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier M.F. van Moorst, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.