ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3271 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor plastisch-chirurgische ingreep bij pigmentvlekken en de criteria voor medische noodzaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die zijn beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een plastisch-chirurgische ingreep door CZ ongegrond verklaarde. De aanvraag werd afgewezen op basis van een besluit van CZ van 3 november 2003, waarin werd gesteld dat de behandeling niet voldeed aan de criteria voor vergoeding zoals vastgelegd in de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet. Appellant stelde dat hij recht had op de behandeling omdat hij psychische klachten ervoer door zijn pigmentvlekken, die volgens hem leidden tot erectiestoornissen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de regelgeving per 1 februari 2000 was gewijzigd, waardoor psychisch lijden als gevolg van een afwijking in het uiterlijk geen indicatie meer vormt voor aanspraak op plastisch-chirurgische behandeling. De Raad concludeerde dat de door appellant gestelde lichamelijke klachten geen rechtstreeks verband hielden met de pigmentvlekken, en dat hij daarom geen aanspraak kon maken op de gevraagde behandeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met M. Renden als griffier, op 18 oktober 2006. De zaak benadrukt de strikte criteria die gelden voor vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen en de noodzaak van een aantoonbare lichamelijke functiestoornis in verband met de behandeling.

Uitspraak

05/3271 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 april 2005, 04/835 ZFW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
OWM Centrale Zorgverzekeraars groep Zorgverzekeraar u.a. (hierna: CZ)
Datum uitspraak: 18 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
OWM Centrale Zorgverzekeraars groep Zorgverzekeraar u.a. is de rechtsopvolger van de Stichting Centrale Zorgverzekeraars groep Ziekenfonds. In het onderhavige geding wordt onder CZ tevens verstaan de Stichting Centrale Zorgverzekeraars groep Ziekenfonds.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2006. Appellant is niet verschenen. CZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.T.K. Staffhorst, werkzaam bij CZ.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
De dermatoloog dr. W. Westerhof, verbonden aan het Nederlands instituut voor pigmentstoornissen van het
AMC Amsterdam, heeft op 10 oktober 2003 ten behoeve van appellant een machtiging gevraagd voor 8 poliklinische behandelingen van vitiligo vulgaris door minigrafting (autologe huidtransplantatie).
Bij besluit van 3 november 2003 heeft CZ overeenkomstig het advies van haar medisch adviseur de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft CZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 november 2003 overeenkomstig het advies van het College voor Zorgverzekeringen van 22 maart 2004 ongegrond verklaard. Daarbij heeft CZ zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de criteria voor vergoeding van een plastisch-chirurgische behandeling zoals deze zijn opgenomen in artikel 2 van de destijds geldende Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet (hierna: de Regeling).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 maart 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangegeven dat de pigmentvlekken leiden tot schaamte- en angstgevoelens, waardoor erectiestoornissen zijn ontstaan. Appellant heeft een verklaring overgelegd van H. van Boxtel, sociaal-psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan de afdeling psychiatrie van het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg, inhoudende dat appellant onder behandeling is vanwege psychische problemen die mede zijn veroorzaakt, en in stand worden gehouden, door de pigmentvlekken op zijn geslachtsdelen. Van Boxtel verklaart daarbij dat de verwijdering van de pigmentvlekken een gunstige bijdrage zal leveren aan het psychisch herstel van appellant.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling bestaat aanspraak op behandeling van plastisch-chirurgische aard indien de behandeling strekt tot correctie van afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat hij op grond van deze bepaling aanspraak heeft op de aangevraagde behandeling. Hij stelt uit schaamte voor zijn pigmentvlekken psychische klachten te hebben ontwikkeld, waardoor bij hem erectiestoornissen optreden.
Nog daargelaten het feit dat de Raad in de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten ziet om uit te gaan van het door appellant gestelde causale verband, is met ingang van 1 februari 2000 de toepasselijke regelgeving zodanig gewijzigd dat psychisch lijden als gevolg van een afwijking in het uiterlijk geen indicatie meer vormt voor een aanspraak op plastisch-chirurgische behandeling die strekt tot correctie van die afwijking. Op grond hiervan ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding voor oprekking van het indicatievereiste “afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen” in de door appellant voorgestane zin. Hierdoor zou immers psychisch lijden feitelijk weer als grondslag fungeren voor aanspraak op een plastisch-chirurgische behandeling. Nu de door appellant gestelde lichamelijke klachten geen rechtstreeks verband houden met de pigmentvlekken, kan hij aan de hiervoor weergegeven bepaling geen aanspraak op plastisch-chirurgische hulp ontlenen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2006.
(get) H.J. de Mooij.
(get) M. Renden.