ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3960 WAO + 04-3961 WAO + 06-2489 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 2 juli 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en het Uwv. Appellant had hoger beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A. Bosveld, en het Uwv had een verweerschrift ingediend. Op 19 april 2006 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij het terugvorderingsbedrag werd verlaagd tot € 4.643,67. Appellant heeft op 22 juni 2006 aangegeven dat hij zich kan verenigen met dit bedrag, waardoor het hoger beroep niet meer relevant was. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het belang van appellant aan een beoordeling van het hoger beroep was ontvallen. De Raad heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand, en het Uwv moet het door appellant betaalde griffierecht van € 102,- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 17 oktober 2006 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

04/3960 WAO + 04/3961 WAO + 06/2489 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van rechtbank Middelburg van 2 juli 2004, 03/670, 03/671,
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 april 2006 heeft het Uwv de Raad een afschrift doen toekomen van het op 19 april 2006 aan appellant bekend gemaakt besluit van dezelfde datum.
Namens appellant is op 22 juni 2006 op dat besluit gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2006. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor zover hier van belang heeft het Uwv bij een besluit op bezwaar van 11 december 2003 van appellant een bedrag van
€ 11.168,93 aan onverschuldigd betaalde uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) teruggevorderd.
Het geschil in hoger beroep beperkte zich tot de vraag of er dringende redenen in de zin van artikel 57, vierde lid, van de WAO waren die aanleiding zouden moeten vormen om die terugvordering te matigen, dan wel van die terugvordering af te zien.
Bij het onder I genoemde besluit van 19 april 2006 heeft het Uwv het besluit van 11 december 2003 herzien en is het terugvorderingsbedrag teruggebracht tot € 4.643,67.
Bij schrijven van 22 juni 2006 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met het bij dat besluit nader vastgestelde terugvorderingsbedrag. Gelet hierop wordt het inleidend beroep van appellant derhalve niet geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Aangezien voorts het belang van appellant aan een beoordeling van diens hoger beroep is ontvallen, zal de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad ziet aanleiding om - naast de in eerste aanleg reeds gegeven bepalingen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht - het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. Tevens zal het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant gestorte griffierecht dienen te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 102,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S.G. Staal.