ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag om heroverweging van besluit inzake uitkering en nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 18 mei 2004 ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder, op 8 juli 2002, verzocht om heroverweging van een besluit van 23 april 2002, waarbij zijn uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars was ingetrokken. Het College had dit verzoek afgewezen, en ook het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verwees naar een verklaring van zijn vader over de voorwaarden verbonden aan de aandelen die op zijn naam stonden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant al vóór het besluit van 23 april 2002 op de hoogte was van deze voorwaarden en dat hij deze informatie niet had vermeld in zijn eerdere aanvraag. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het College bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van griffier L. Jörg.