ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2777 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding in hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellant is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had op 4 mei 2005 uitspraak gedaan in de zaken 04/1139 en 05/402. De Centrale Raad van Beroep verklaarde op 11 januari 2006 het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat hij niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, wat leidde tot een zitting op 25 juli 2006, waar partijen niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de vraag beantwoord of de niet-ontvankelijkverklaring in stand kan blijven. De Raad oordeelt dat de eerdere uitspraak niet kan worden gehandhaafd. De Raad stelt vast dat in de brief van 7 november 2005 geen duidelijke termijn is genoemd voor het betalen van het griffierecht, wat betekent dat appellant niet op de hoogte was van de consequenties van het niet betalen. Dit leidt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was.

De Raad verklaart het verzet gegrond en besluit dat de uitspraak van 11 januari 2006 vervalt. Het onderzoek in de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2006.

Uitspraak

05/2777 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 mei 2005, 04/1139 en 05/402 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 11 januari 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 25 juli 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of de bij zijn uitspraak van 11 januari 2006 uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring in stand kan blijven. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
Appellant is bij schrijven van 23 mei 2005 erop gewezen dat hij een griffierecht van € 103,- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij brief van 31 mei 2005 heeft appellant de Raad gewezen op zijn moeilijke financiële positie. In verband hiermee is aan appellant bij aangetekende brieven van 13 juni 2005 en 8 september 2005 een nader uitstel verleend voor het voldoen van het verschuldigde griffierecht, tot uiteindelijk 4 november 2005. Daarbij is appellant er op gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Appellant informeert bij schrijven van 25 september 2005 naar de stand van zaken omtrent zijn beroepszaak. In antwoord op deze brief is aan appellant bij schrijven van 5 oktober 2005 de aangetekende brief van 8 september 2005 in herinnering gebracht en is hij er op gewezen dat verdere verlenging van de in die brief gestelde termijn in beginsel niet wordt verleend. Bij schrijven van 7 november 2005 wordt aan appellant de aangetekende brief van 8 september 2005 andermaal in herinnering gebracht en verzoekt de Raad alsnog een reactie binnen twee weken na dagtekening van dit schrijven in te zenden.
Bij brief van 12 november 2005 komt er van de zijde van appellant een reactie, welke inhoudt dat hij het verschuldigde griffierecht niet kan betalen. Op 11 januari 2006 wordt aan appellant een afschrift van de uitspraak van 11 januari 2006 toegezonden.
De Raad is van oordeel dat in de brief van 7 november 2005 geen duidelijke termijn is genoemd waarvan de overschrijding kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. De Raad merkt voorts op dat op de brief van appellant van
12 november 2005 niet juist is gereageerd. Appellant hoefde derhalve na toezending van de brief van 7 november 2005 niet (meer) bedacht te zijn op een niet-ontvankelijkverklaring in verband met het niet betalen van griffierecht.
Uit het vorenstaande volgt dat het door appellant gedane verzet gegrond dient te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 11 januari 2006 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Van door appellant in verband met de verzetprocedure gemaakte proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S.G. Staal.