ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 14 november 2005 in de zaak met nummer 04/3983 geoordeeld, maar appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Echter, de Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet tijdig was betaald. De termijn voor betaling was vastgesteld op vier weken na de aangetekende brief van 23 januari 2006, maar appellante had dit bedrag pas op 21 februari 2006 overgemaakt.
Tegen deze beslissing heeft appellante verzet aangetekend, wat op 28 augustus 2006 ter zitting is behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar zus, terwijl het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage niet aanwezig was. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij tijdig een spoedopdracht had gegeven voor de betaling van het griffierecht. De Raad concludeerde dat het risico van een niet-tijdige verwerking van de betalingsopdracht voor rekening van appellante komt.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante, indien zij tijdelijk over onvoldoende middelen beschikte, bijzondere bijstand had kunnen aanvragen of om uitstel van betaling had kunnen vragen. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier A.H. Polderman.