ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5637 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de toeslag op het AOW-pensioen en terugvordering van te veel betaalde toeslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de toeslag op het AOW-pensioen van appellant, die in verband staat met de inkomsten van zijn echtgenote. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2005. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een te veel betaalde toeslag van € 3.021,94, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) is opgelegd. De Svb heeft in een eerdere beslissing op bezwaar de maandelijkse inhouding van € 25,- vastgesteld, die appellant dient te betalen ter aflossing van de terugvordering. Appellant stelt dat de schuld is ontstaan door toedoen van zijn ex-echtgenote en dat deze daarom voor haar rekening dient te komen.

Tijdens de zitting op 15 september 2006 is appellant in persoon verschenen, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Oudenes. De Raad overweegt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat de Svb gerechtigd is om het bedrag van € 3.021,94 terug te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van appellant tegen de terugvordering terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het een herhaald besluit betreft dat al eerder in stand is gelaten.

De Raad concludeert dat de bezwaren van appellant tegen de terugvordering ongegrond zijn en dat hij, indien hij niet meer aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, de Svb kan verzoeken om een nieuwe berekening van zijn aflossingscapaciteit. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade en is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2006.

Uitspraak

05/5637 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2005, 05/1318 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 13 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 17 oktober 1997 heeft de Svb de toeslag op het pensioen van appellant ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) herzien in verband met inkomsten van zijn echtgenote en de te veel betaalde toeslag teruggevorderd over de periode juni 1996 tot en met september 1997.
Ter uitvoering van de uitspraak d.d. 31 maart 1999 van de rechtbank heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar d.d. 10 april 2000 genomen, waarin wederom is beslist omtrent de herziening van het ouderdomspensioen en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag en waarbij de invordering van het terug te vorderen bedrag is vastgesteld op f 500,- per maand.
De tegen dat besluit gevoerde procedure is uiteindelijk geëindigd in de uitspraak van deze Raad van 21 maart 2003, waarin het door appellant ingestelde hoger beroep beperkt is geacht tot de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag en is geconcludeerd dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
Vervolgens heeft de Svb appellant bij besluit van 25 oktober 2004 meegedeeld dat de over de periode juni 1996 tot en met september 1997 te veel betaalde uitkering van
€ 3.021,94 wordt teruggevorderd en dat met ingang van november 2004 de openstaande vordering, zoals met appellant is afgesproken, in maandelijkse termijnen van € 25,- met het AOW-pensioen van appellant wordt verrekend.
Bij brief van 22 november 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dat besluit en gevraagd de maandelijkse inhouding van € 25,- te laten vervallen aangezien de volledige schuld aan de Svb door toedoen van zijn ex-echtgenote is ontstaan en voor haar rekening dient te komen.
Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar, gericht tegen het terug te vorderen bedrag van totaal € 3.021,94,
niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voorzover gericht tegen de maandelijkse inhouding van € 25,- ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het besluit van
25 oktober 2004 wat betreft de terugvordering een herhaald besluit is ten opzichte van het besluit van 10 april 2000 welk besluit bij uitspraak d.d. 21 maart 2003 van deze Raad in stand is gelaten. Met deze uitspraak staat in rechte vast dat de Svb gerechtigd is om van appellant een bedrag van € 3.021,94 terug te vorderen. Nu uit de jurisprudentie volgt dat een herhaald besluit geen besluit is in de zin van de Awb, is het bezwaar dat zich daartegen richt terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de invordering heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bedrag van € 25,- per maand niet kan betalen, dan wel dat hij door deze invordering onder de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal komen. Het bezwaar tegen de invordering is derhalve terecht ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Ter zitting van de Raad heeft appellant aangegeven dat de terugbetaling van € 25,- per maand destijds geen problemen opleverde, doch dat hij om principiële redenen niet (meer) aan de terugbetaling wenste mee te werken. De door appellant opgeworpen grieven tegen het bestreden besluit hebben vooral betrekking op de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag, welke schuld naar het oordeel van appellant door toedoen van zijn ex-echtgenote is ontstaan en derhalve door haar moet worden betaald. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de terugvordering in rechte vaststaat en dat de bezwaren tegen de terugvordering door de Svb terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ook appellants grieven met betrekking tot de wijze waarop met deze schuld in de echtscheidingsprocedure is omgegaan vallen buiten het bestek van de onderhavige procedure.
Ter voorlichting van appellant wijst de Raad er nog op dat appellant, indien hij thans niet meer aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, de Svb kan verzoeken een nieuwe berekening van zijn aflossingscapaciteit te maken.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
GdJ