ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een parttime chauffeuse in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juli 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellante per 22 september 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd, omdat zij in staat werd geacht haar eigen werk als parttime chauffeuse bestelauto te verrichten. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. dr. F.T.I. Oey, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 19 juli 2006 is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door H.B. Verhappen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de overwegingen van de rechtbank gevolgd. De verzekeringsarts had appellante lichamelijk onderzocht en vastgesteld dat zij fors beperkt was in het gebruik van haar rechterhand en -arm, en ook beperkingen had in de nek, rug en linkerschouder. De arbeidsdeskundige concludeerde echter dat appellante in staat was haar eigen werk te verrichten, gezien de aard van de werkzaamheden en de vastgestelde belastbaarheid.
De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellante dat zij haar eigen werk niet kan verrichten. De Raad concludeert dat het eigen werk van appellante, een parttime functie zonder zware werkzaamheden, niet boven haar belastbaarheid uitgaat. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens ondersteunen niet de stelling dat appellante op de relevante datum niet in staat was haar werk te verrichten. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.