ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4036 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een parttime chauffeuse in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juli 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellante per 22 september 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd, omdat zij in staat werd geacht haar eigen werk als parttime chauffeuse bestelauto te verrichten. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. dr. F.T.I. Oey, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 19 juli 2006 is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door H.B. Verhappen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de overwegingen van de rechtbank gevolgd. De verzekeringsarts had appellante lichamelijk onderzocht en vastgesteld dat zij fors beperkt was in het gebruik van haar rechterhand en -arm, en ook beperkingen had in de nek, rug en linkerschouder. De arbeidsdeskundige concludeerde echter dat appellante in staat was haar eigen werk te verrichten, gezien de aard van de werkzaamheden en de vastgestelde belastbaarheid.

De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellante dat zij haar eigen werk niet kan verrichten. De Raad concludeert dat het eigen werk van appellante, een parttime functie zonder zware werkzaamheden, niet boven haar belastbaarheid uitgaat. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens ondersteunen niet de stelling dat appellante op de relevante datum niet in staat was haar werk te verrichten. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/4036 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juli 2004, 03/395 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 juli 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door H.B. Verhappen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 oktober 2002 heeft het Uwv appellante per 22 september 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder de overweging dat appellante in staat is haar eigen werk als parttime chauffeuse bestelauto te verrichten.
Bij besluit van 3 februari 2003 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 oktober 2002 ongegrond verklaard.
Het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit.
De verzekeringsarts heeft appellante lichamelijk onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat appellante fors beperkt is in het gebruik van haar rechter hand en -arm. Voorts is het gebruik van de nek, rug en linkerschouder beperkt geacht. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht naar het eigen werk van appellante en de belasting van dat werk afgezet tegen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Daaruit heeft de arbeidsdeskundige de conclusie getrokken dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk te verrichten.
De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellante dat zij haar eigen werk niet kan verrichten. Het is de Raad uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht niet kunnen blijken dat het eigen werk de belastbaarheid van appellante te boven gaat. Van belang hierbij is dat het eigen werk van appellante een parttime functie is waarin geen zware werkzaamheden voorkomen. Het tilwerk dat appellante bij het laden en lossen dient te doen - ook niet het incidenteel voorkomende wat zwaardere tilwerk - overschrijdt niet haar mogelijkheden. De in hoger beroep overgelegde brief van appellantes huisarts van 7 juli 2006 en de ongedateerde trajectrapportage van Epheon Reïntegratie B.V. maakt dat niet anders. Uit deze gegevens blijkt dat appellante lichamelijke belemmeringen heeft. Dat is echter geenszins in geschil. De Raad kan aan die gegevens echter niet ontlenen dat appellante op de in geding zijnde datum niet in staat was te achten haar eigen werk te verrichten.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MR