ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering en WAO-schatting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd gegrond verklaard. Het Uwv had eerder, op 19 juni 2003, de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%. Appellant, die lijdt aan de ziekte van Ménière, stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen en dat de geduide functies niet passend waren. Het Uwv handhaafde echter de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25% in een nieuw besluit van 30 december 2004.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende functies had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen schadevergoeding had gevorderd en geen belang had bij de beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, niet ondeugdelijk was en dat de beoordeling van de belastbaarheid van appellant door het Uwv juist was. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, op 11 oktober 2006. De zaak is behandeld ter zitting op 19 juli 2006, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde en het Uwv vertegenwoordigd was door R. Sowka.