ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de weigering van een WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 maart 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geweigerd appellant per 7 maart 2003 een WAO-uitkering te verstrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 oktober 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant, vertegenwoordigd door L. Öz van Aldoss, Juridisch Informatie & Advies Bureau, heeft in hoger beroep geen nieuwe medische verklaringen ingediend die zijn gezondheidssituatie en arbeidsmogelijkheden per 7 maart 2003 onderbouwen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak als vaststaand aangenomen. De rechtbank had geconcludeerd dat appellant op de genoemde datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat de weigering van de WAO-uitkering rechtvaardigde. Tijdens de zitting op 19 juli 2006 was appellant niet aanwezig, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door A.W.G. Determan. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de grieven van appellant als afdoende besproken en gemotiveerd zijn afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huusssen.