ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2232 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WAO-uitkering van appellant heeft ingetrokken. De intrekking vond plaats per 19 september 2001, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% bedroeg. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.O. Wattilete, heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2006. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Sowka.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak overgenomen, met de correctie dat de intrekkingsdatum van de WAO-uitkering niet 19 september 2002, maar 19 september 2001 is. De Raad heeft de gronden van de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om de argumenten van appellant in hoger beroep te honoreren, aangezien deze in essentie een herhaling waren van de eerdere argumenten in eerste aanleg. Ook het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen is afgewezen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door J. Brand en in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen op 11 oktober 2006.

Uitspraak

04/2232 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2004, 02/5019 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 juli 2006. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak met dien verstande dat de intrekkingsdatum van de appellant toegekende WAO-uitkering niet 19 september 2002 is maar 19 september 2001.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht met ingang van 19 september 2001 appellants WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% heeft ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
De Raad deelt, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden het oordeel van de rechtbank. In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen. Evenmin heeft de Raad aanleiding gevonden het verzoek van appellant een deskundige te benoemen in te willigen. Noch de grieven die namens appellant naar voren zijn gebracht, noch de gedingstukken hebben bij de Raad enige twijfel doen ontstaan omtrent de zorgvuldigheid en juistheid van de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 19 september 2001.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MR