ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WAO-uitkering van appellant heeft ingetrokken. De intrekking vond plaats per 19 september 2001, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% bedroeg. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.O. Wattilete, heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2006. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Sowka.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak overgenomen, met de correctie dat de intrekkingsdatum van de WAO-uitkering niet 19 september 2002, maar 19 september 2001 is. De Raad heeft de gronden van de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om de argumenten van appellant in hoger beroep te honoreren, aangezien deze in essentie een herhaling waren van de eerdere argumenten in eerste aanleg. Ook het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen is afgewezen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door J. Brand en in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen op 11 oktober 2006.