ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering van appellant met psychische klachten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 augustus 2003 had herzien van 80% of meer naar 15 tot 25%. Appellant, die lijdt aan een depressieve stoornis, betwistte deze herziening en stelde dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen door het Uwv. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen nadere uitleg had gevraagd aan zijn behandelend psychiater, R.W. Jessurun, en dat de Raad zich zou moeten laten voorlichten door een deskundige.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden uit de aangevallen uitspraak overgenomen en geconcludeerd dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende aandacht hebben besteed aan de psychische klachten van appellant. De Raad oordeelde dat de door het Uwv gevolgde opvatting van de artsen niet gebrekkig was en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De Raad wees erop dat de jurisprudentie waar appellant zich op beriep, niet correct was geïnterpreteerd. De Raad bevestigde dat het gebruik van het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet onaanvaardbaar is, hoewel er enkele onvolkomenheden aan kleven.
Uiteindelijk kwam de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, op 11 oktober 2006.