ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0022
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op bijstandsuitkering en verblijfplaats van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvragen van appellant om bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had eerder bijstand ontvangen, maar deze was per 1 juni 2004 ingetrokken door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, omdat appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn verblijfplaats. Appellant diende vervolgens op 9 augustus 2004 een nieuwe aanvraag in, maar het College kon geen huisbezoek afleggen op de afgesproken datum, wat appellant te verwijten viel. Bij een later huisbezoek op 8 oktober 2004 werd vastgesteld dat de woonruimte van appellant niet geschikt was voor bewoning, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvragen.
De rechtbank Maastricht had eerder de besluiten van het College bekrachtigd, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woonadres. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht de aanvragen had afgewezen. De Raad benadrukte dat de woon- en leefsituatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat de aanvragen moesten worden beoordeeld op basis van de actuele situatie ten tijde van de aanvragen.
De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, en werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2006.