ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-4834 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding tandheelkundige kosten wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft appellante, verzekerd onder de Ziekenfondswet, een verzoek ingediend bij Agis Zorgverzekeringen U.A. voor vergoeding van kosten van een tandheelkundige behandeling, specifiek het aanbrengen van een 12-delige brug. Dit verzoek werd afgewezen door Agis op 5 maart 2002, waarna appellante in beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van tandartsen en de relevante wetgeving. Appellante stelde dat de voorgestelde alternatieve behandeling, het plaatsen van een frame-prothese, zou leiden tot ernstige gevolgen voor haar gezondheid, waaronder volledige botresorptie van de onderkaak. Ze voerde aan dat dit in strijd was met verschillende internationale mensenrechtenverdragen.

De Raad oordeelde echter dat er voldoende alternatieven beschikbaar waren voor de tandheelkundige problemen van appellante, en dat de kosten van de frame-prothese grotendeels gedekt zouden zijn door haar aanvullende verzekering. De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat de afwijzing van haar verzoek onterecht was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van Agis ongegrond had verklaard. De Raad wees erop dat de aangevoerde internationale verdragen niet van toepassing waren op de specifieke situatie van appellante, en dat de afwijzing van de vergoeding dus gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.

Uitspraak

03/4834 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2003, 02/5511 ZFW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
OWM Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort (hierna: Agis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof. Agis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Out en J. M. Kreijns, adviserend tandarts, beiden werkzaam bij Agis.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die ten tijde in geding verzekerd was ingevolge de - inmiddels vervallen - Ziekenfondswet (Zfw), heeft sinds jaren gebitsproblemen. Onder verwijzing naar de brief van haar tandarts D.N. Jesse van 14 september 2001 en de bevindingen van dr. H.J.M. Hosman, die werkzaam is bij het Academisch Centrum voor Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), van 18 juni 2000, heeft appellante Agis verzocht om vergoeding van de kosten van een tandheelkundige behandeling, bestaande uit het aanbrengen van een 12-delige brug op 8 resterende gebitselementen.
Agis heeft deze aanvraag bij besluit van 5 maart 2002 afgewezen.
Het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) heeft bij brief van 29 oktober 2002 aangegeven zich met de afwijzing te kunnen verenigen.
Agis heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2002 bij besluit van 25 november 2002 ongegrond verklaard. Hieraan ligt - mede gelet op de bevindingen van de adviserend tandarts J.M. Kreijns, die appellante heeft gezien en onderzocht tijdens een spreekuurbezoek op 23 oktober 2001 - het standpunt ten grondslag dat bij geen van de door dr. Hosman voorgestelde behandelopties sprake is van een afwijking, respectievelijk een gebitssituatie als bedoeld in de artikelen 6, 8 en 9 van de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering (hierna: Regeling).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
25 november 2002 ongegrond verklaard.
Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Zij heeft aangegeven dat de volgens adviserend arts Kreijns voorgestane adequate oplossing, het plaatsen van een frame-prothese, in verband met de daarvoor vereiste extractie van tanden naar haar verwachting zal leiden tot volledige botresorptie van de onderkaak. Bij resorptie van de onderkaak zal appellante, naar zij heeft gesteld, vervolgens aanspraak kunnen maken op vergoeding van kosten van het aanbrengen van implantaten op grond van artikel 9 van de Regeling. Een dergelijke handelwijze acht appellante onmenselijk en strijdig met de artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVSCR).
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Zoals ook van de zijde van appellante ter zitting is bevestigd, bestaat op grond van de artikelen 6, 8 en 9 van de Regeling geen aanspraak op de door de appellante
aangevraagde behandeling.
Daargelaten of de weigering van vergoeding van de gevraagde tandheelkundige behandeling strijdig is met artikel 3 van het EVRM, artikel 7 van het BUPO en artikel 12 van het IVSCR, faalt het beroep op die artikelen reeds op de grond dat er voor de tandheelkundige problemen van appellante een adequaat alternatief in de vorm van plaatsing van een frame-prothese voorhanden was. De kosten daarvan komen grotendeels ten laste van de door appellante gesloten aanvullende verzekering.
Gelet op de thans voorhanden zijnde gegevens, en wel in het bijzonder de bevindingen van adviserend tandarts Kreijns, zoals door hem ter zitting van de Raad toegelicht, de brieven van dr. Hosman en de tandarts Jesse, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het plaatsen van een frame-prothese geen adequate oplossing kan bieden voor de gebitsproblemen van appellante.
Het beroep van appellante treft derhalve geen doel en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling is, gelet hierop, geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. 't Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) M. Renden.
BKH 100506