ECLI:NL:CRVB:2006:AY9831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4007 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-uitkering en hoger beroep tegen besluit Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 17 juni 2004, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met zijn besluit van 18 december 2003 tot terugvordering van een bedrag van € 1.927,56 van appellant heeft gehandeld in overeenstemming met een eerdere uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2003. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat het hoger beroep tegen de uitspraak van 23 oktober 2003 niet noodzakelijk was, omdat deze uitspraak het besluit tot terugvordering had vernietigd. De rechtbank had echter geoordeeld dat appellant door geen hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 23 oktober 2003 een risico had genomen dat voor zijn rekening kwam.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld als vaststaand aangenomen. De Raad oordeelt dat het besluit van het Uwv van 18 december 2003 een juiste uitvoering is van de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellant faalt, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006. De Raad concludeert dat de terugvordering van het bedrag van € 1.927,56 rechtmatig is, en dat de gronden van appellant met betrekking tot de hoogte van het terug te vorderen bedrag en de aanwezigheid van dringende redenen niet meer aan de orde kunnen komen in deze procedure, aangezien de eerdere uitspraak niet is bestreden.

Uitspraak

04/4007 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 17 juni 2004, reg.nr. 04/91 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2006. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.T. ’t Jong.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv met zijn besluit van 18 december 2003 tot terugvordering van een bedrag van € 1.927,56 van appellant heeft beslist overeenkomstig een door de rechtbank Zwolle gegeven uitspraak van 23 oktober 2003, zodat het besluit van 18 december 2003 niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant door geen hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 23 oktober 2003 een risico genomen dat voor zijn rekening dient te komen.
In hoger beroep heeft appellant zich primair op het standpunt gesteld dat hoger beroep tegen de uitspraak van 23 oktober 2003 niet noodzakelijk was, omdat bij die uitspraak het besluit tot terugvordering was vernietigd.
Naar de mening van appellant kan het besluit dat het Uwv naar aanleiding van de uitspraak van 23 oktober 2003 heeft genomen - het besluit van 18 december 2003 - wederom in volle omvang aan de rechter worden voorgelegd en heeft de rechtbank dit miskend.
De Raad deelt dit standpunt van appellant niet.
De rechtbank is in de uitspraak van 23 oktober 2003, na bespreking van de gronden van appellant, tot het oordeel gekomen dat appellant een bedrag van fl. 6247,80 te veel aan uitkering heeft ontvangen.
Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat – wegens dringende redenen – het Uwv had dienen af te zien van de terugvordering van een bedrag van fl. 2000,--.
Uit de uitspraak volgt zonder enig voorbehoud dat een terugvordering tot een bedrag van fl. 4247,80 (€ 1927,56) rechtmatig is.
De gronden van appellant die ertoe strekten de terugvordering op nihil te stellen zijn door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen.
In het geval appellant het met die uitspraak niet eens was had hij gebruik dienen te maken van de mogelijkheid tegen die uitspraak hoger beroep in te stellen. Indien echter zo een uitspraak - zoals in dit geval - door partijen niet is bestreden, is het Uwv gehouden hieraan uitvoering te geven.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat met het besluit van het Uwv van 18 december 2003 een juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2003 kan de Raad niet tot een ander oordeel komen, dan dat het besluit van 18 december 2003 noch de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
Onder de vorengeschetste omstandigheden kan hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot de hoogte van het terug te vorderen bedrag en de aanwezigheid van dringende redenen die aan een terugvordering in de weg staan in deze procedure niet meer aan de orde komen.
De omstandigheid dat de in de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2003 geschetste handelwijze van het Uwv niet de schoonheidsprijs verdient - het Uwv heeft zowel in beroep als in hoger beroep aangegeven dat door hem fouten zijn gemaakt en de gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting in hoger beroep hiervoor zijn excuses aangeboden - maakt het vorenstaande niet anders.
Het hoger beroep van appellant faalt mitsdien en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.