ECLI:NL:CRVB:2006:AY9828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3666 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2004, waarin de herziening van haar WAO-uitkering werd behandeld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 oktober 2006 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. I. Winia van SRK Rechtsbijstand, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering te herzien van 80% of meer naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid per 18 juni 2001. Tijdens de zitting op 19 juli 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.N. Rebet.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de aangevallen uitspraak overgenomen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante correct heeft herzien. Appellante had in haar aanvullend beroepschrift gronden aangevoerd die zowel de medische als de arbeidskundige component van de schatting betroffen. De rechtbank heeft deze gronden besproken, maar de Raad oordeelt dat de ingediende gronden niet hebben geleid tot het door appellante gewenste resultaat. Het hoger beroep faalt, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huusssen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 18 juni 2001 in staat was om de voorgehouden functies te verrichten, wat rechtvaardigt dat haar arbeidsongeschiktheidsklasse op 65-80% is ingedeeld.

Uitspraak

04/3666 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2004, reg.nr. 02/1716 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Winia, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2006. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.N. Rebet.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer per 18 juni 2001 terecht heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
In hoger beroep heeft appellante zonder enige nadere toelichting aangevoerd dat de rechtbank een deel van de door haar in het aanvullend beroepschrift van 30 december 2003 ingediende gronden ongemotiveerd ongegrond heeft verklaard en op een deel van de gronden in het geheel niet is ingegaan.
Appellante heeft voor het overige volstaan met een verwijzing naar het bij de rechtbank ingediende aanvullend beroepschrift van 30 december 2003.
De Raad volgt appellante niet. Appellante heeft in haar aanvullend beroepschrift bij de rechtbank gronden aangevoerd die zien op zowel de medische als de arbeidskundige component van de schatting. De rechtbank heeft deze gronden in de uitspraak besproken. Dat de ingediende gronden niet hebben geleid tot het door appellante gewenste resultaat maakt dit niet anders.
Met de door de rechtbank gegeven motivering waarom de grieven niet kunnen slagen is de Raad het eens.
De Raad wijst erop dat het Uwv geenszins bestrijdt dat de psychische gesteldheid van appellante haar beperkt bij het verrichten van arbeid. Appellante kan naar de mening van het Uwv maximaal 15 uur per week werken en voorts bestaan er naar de opvatting van het Uwv beperkingen bij appellante met betrekking tot “conflicterende functie-eisen” en “conflicthantering”.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Het is ook de Raad op basis van hetgeen appellante heeft aangevoerd niet kunnen blijken dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 18 juni 2001 in staat moet worden geacht de haar voorgehouden en in de aangevallen uitspraak genoemde functies te verrichten en hiermede een loon te verdienen dat een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% rechtvaardigt.
Uit de in beroep overgelegde verklaringen van de psychiaters M. Muinen en A. van de Steenhoven, de internist-endocrinoloog dr. M.L. Drent, de vrouwenarts J.J.L.M. Dekker en I. Vonk, werkzaam in de praktijk voor lichaamsgerichte psychotherapie te Laren, - de nadere medische stukken waarop de rechtbank op pagina drie van de aangevallen uitspraak onmiskenbaar doelt - blijkt geenszins dat het Uwv door het volgen van de opvatting van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de gezondheidssituatie van appellante, en de hieruit voortvloeiende mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, heeft miskend. Uit deze verklaringen blijkt niet dat appellante per 18 juni 2001 meer of anderszins is beperkt dan door het Uwv is aangenomen.
Het hoger beroep faalt mitsdien en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huusssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.