ECLI:NL:CRVB:2006:AY9732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5447 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WAO-uitkering van appellante, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat had plaatsgevonden na een periode van ziekte, waaronder een voorhoofdsholteontsteking en de ziekte van Pfeiffer, die bij appellante vermoeidheidsklachten had veroorzaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 oktober 2006 behandeld. Tijdens de zitting was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Er waren geen nieuwe medische gegevens overgelegd door appellante die de eerdere bevindingen konden weerleggen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te raadplegen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en de Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellante. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden.

Uitspraak

04/5447 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2004, 03/3219 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit van 18 september 2003 (hierna: bestreden besluit) zijn besluit van 11 juni 2003 heeft gehandhaafd, waarbij de aan appellante met ingang van 19 augustus 2002 toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 11 augustus 2003 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank terzake van de medische kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overwogen geen reden te zien om het oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden, nu dit is gebaseerd op dossierkennis, anamnese en medisch onderzoek. Voorts merkt de rechtbank op dat door of namens appellante in beroep geen (nieuwe) informatie van medische aard is overgelegd die een ander licht werpt op haar gezondheidstoestand per
11 augustus 2003 en op de mogelijkheden die hieruit voortvloeien voor het verrichten van gangbare arbeid.
De Raad stelt vast dat het hier gaat om een geschil van medische aard. Appellante is uitgevallen met een voorhoofdsholteontsteking en de ziekte van Pfeiffer. Nadien hebben zich vermoeidheidsklachten ontwikkeld. Bij het eerste onderzoek op 24 juni 2002 heeft de verzekeringsarts bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante onder meer rekening gehouden met een urenbeperking tot maximaal 20 uur per week. Bij het vervolgonderzoek ruim zeven maanden later achtte de verzekeringsarts de eerder opgestelde belastbaarheid niet meer actueel en liet hij de urenbeperking vervallen. Daarbij is overwogen dat de moeheidsklachten niet konden worden gestaafd dan wel geobjectiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit medische oordeel na bestudering van het dossier en een gesprek met appellante onderschreven. De medische beoordeling is naar het oordeel van de Raad op zorgvuldige wijze verricht. Van de zijde van appellante zijn geen medische gegevens overgelegd die de bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts weerleggen of op zijn minst twijfel aan de juistheid daarvan oproepen. De brief van de arts P.W.M. van Meerendonk van 5 juli 2004, die kort voor de zitting van de rechtbank is ingezonden, is daartoe ontoereikend, reeds omdat deze geen bevindingen van een medisch onderzoek bevat en niet is toegespitst op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. De in hoger beroep aangevoerde grieven van medische aard ontberen eveneens een deugdelijke medische onderbouwing. De Raad kan, afgaande op de beschikbare medische gegevens, niet tot het oordeel komen dat er reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. Er is dan ook geen aanleiding een onafhankelijke medisch deskundige te raadplegen. Voorts ziet de Raad geen reden de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P.H. Broier.