ECLI:NL:CRVB:2006:AY9732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder besloten om de WAO-uitkering van appellante, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat had plaatsgevonden na een periode van ziekte, waaronder een voorhoofdsholteontsteking en de ziekte van Pfeiffer, die bij appellante vermoeidheidsklachten had veroorzaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 oktober 2006 behandeld. Tijdens de zitting was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Er waren geen nieuwe medische gegevens overgelegd door appellante die de eerdere bevindingen konden weerleggen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te raadplegen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en de Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellante. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden.