ECLI:NL:CRVB:2006:AY9661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1232 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake actualisering functiebeschrijving medewerkster administratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een medewerkster administratie, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg. Appellante had verzocht om een geactualiseerde taak- en functiebeschrijving van haar functie, welke aanvraag was afgewezen door de minister van Verkeer en Waterstaat. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij meer werkzaamheden had verricht dan haar functiebeschrijving aangaf, maar deze werkzaamheden niet aan haar waren opgedragen.

De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep en stelt vast dat de functie van medewerkster administratie een organieke functie betreft. Dit betekent dat de rechterlijke toetsing van een weigering tot actualisering van de functiebeschrijving met terughoudendheid moet plaatsvinden. De Raad overweegt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de functiebeschrijving niet te actualiseren, gezien de werkzaamheden die appellante heeft verricht in het kader van een tijdelijk project voor het nieuwe archiefsysteem. Appellante voerde ondersteunende werkzaamheden uit en droeg geen verantwoordelijkheid voor het project.

Appellante verzocht ook om vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het hoger beroep niet slaagde. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

05/1232 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 27 januari 2005, 04/408 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister)
Datum uitspraak: 28 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met andere gedingen tussen appellante en de minister, plaatsgevonden op 17 augustus 2006. Appellante is in persoon verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. de Lange-Bekker, advocaat in dienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat alsmede door E. Compeer en L.A.C.M. van Dooren, werkzaam bij voornoemd ministerie. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt afzonderlijk uitspraak gedaan in het geding
05/1232 AW.
II. OVERWEGINGEN
1.Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Op 26 oktober 2000 heeft appellante, met het oog op het verkrijgen van duidelijkheid over haar verantwoordelijkheden en op de waardering van haar functie, verzocht om een geactualiseerde taak- en functiebeschrijving van haar functie van medewerkster administratie, welk verzoek is afgewezen bij besluit van 21 maart 2001. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 2 augustus 2004.
2. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat appellante wellicht meer werkzaamheden heeft verricht dan waartoe zij op grond van haar functiebeschrijving gehouden was, maar dat die werkzaamheden haar niet waren opgedragen en dat zij voor deze werkzaamheden niet verantwoordelijk was.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat de functie van medewerkster administratie een organieke functie betreft. Anders dan bij zogenoemde mens-functiebeschrijvingen gaat het hierbij niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaam-heden, maar om de door de minister aan de betrokken functionaris opgedragen werk-zaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die de minister voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van een weigering tot actualisering van de functiebeschrijving met terughoudendheid moet plaatsvinden.
3.2. In hoger beroep spitst het geding zich toe op de vraag of de minister, gelet op de werkzaamheden die appellante heeft verricht ter zake van het coderen van post en ten behoeve van het nieuwe archiefsysteem, actualisering van de functiebeschrijving behorende bij de functie van medewerkster administratie in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten.
3.3. Niet in geschil is dat het coderen van post tot de verantwoordelijkheid behoort van de medewerkster post- en archiefzaken. Ter zitting is komen vast te staan dat het coderen voor 80% bestaat uit het routinematig coderen, waartoe slechts 2 codes nodig zijn, welke bekend zijn bij appellante. Appellante heeft het op zich genomen de poststukken te voorzien van die routinematige coderingen. De niet routinematige coderingen werden gedaan door de medewerkster post- en archiefzaken. De Raad is van oordeel dat het coderen door appellante wegens het routinematige karakter ervan te scharen valt onder de ondersteunende werkzaamheden zoals opgenomen in het functie informatieformulier. Dit laat naar het oordeel van de Raad dan ook onverlet dat de uiteindelijke verantwoor-delijkheid voor het coderen niet berustte bij appellante maar bij haar collega. De grief van appellante dat haar in een andere procedure zou zijn verweten dat zij, zonder haar collega daarover te informeren, was gestopt met het routinematig coderen, betekent niet dat gezegd kan worden dat het coderen tot de verantwoordelijkheid van appellante behoorde.
Bedoeld verwijt had meer betrekking op gebrekkige communicatie van appellante.
3.4. Wat betreft de werkzaamheden in het kader van de vernieuwing van het archief-systeem overweegt de Raad dat dit een tijdelijk project betrof, waarvoor appellante in hoofdzaak ondersteunende werkzaamheden verrichtte en voor welk project appellante in ieder geval niet de verantwoordelijkheid droeg.
3.5. Gezien het vorenstaande kan niet gezegd worden dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren tot actualisering van de functiebeschrijving over te gaan.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten gemaakt in de bezwaarfase. Gelet op de datum van het primaire besluit moet dit worden aangemerkt als een verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het hoger beroep van appellante niet slaagt bestaat voor die toepassing geen grond, zodat haar verzoek dient te worden afgewezen.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 september 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
HD
4.09