ECLI:NL:CRVB:2006:AY9658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en berekeningsmethodiek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 oktober 2004. Betrokkene, geboren op 11 mei 1974, is in juni 2000 uitgevallen wegens neurologische klachten en heeft na afloop van de wachttijd een WAO-uitkering ontvangen, aanvankelijk berekend op een arbeidsongeschiktheid van 65-80%. Na gedeeltelijke hervatting van haar werkzaamheden is betrokkene in januari 2001 opnieuw volledig uitgevallen. De verzekeringsarts W.A. van der Schoor heeft betrokkene op 8 januari 2003 onderzocht en de functionele mogelijkheden vastgelegd. De arbeidsdeskundige F. van der Vlugt concludeerde dat betrokkene niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar nog wel voor andere functies, en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 80-100%. Appellant heeft vervolgens een WAO-uitkering toegekend, maar deze herzien naar 55-65% op basis van een nieuwe beoordeling.
In beroep heeft betrokkene dezelfde grieven ingediend als in bezwaar. De rechtbank heeft de medische component van het besluit van appellant bevestigd, maar de arbeidskundige component verworpen. De rechtbank oordeelde dat appellant bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit niet in overeenstemming met het Schattingsbesluit heeft gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg appellant op een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft appellant de rechtbankuitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep concludeert dat de door appellant voorgestane berekeningsmethodiek niet juist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden, en oordeelt dat betrokkene terecht is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%. Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente, wat door de Raad wordt ingewilligd. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 322,-.