ECLI:NL:CRVB:2006:AY9655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die zijn werkzaamheden als medewerker bij een logistiek bedrijf had gestaakt vanwege hartklachten, had eerder een WAO-uitkering ontvangen die later was herzien. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25 tot 35% na een herziening van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze herziening en had hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 september 2006 is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank de motivering van het bestreden besluit onvoldoende vond, wat leidde tot de vernietiging van dat besluit. De Raad heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, na te hebben geoordeeld dat er voldoende functies beschikbaar waren die appellant kon vervullen, ondanks de eerder geuite bezwaren over de geschiktheid van bepaalde functies.
De Raad heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan appellant werden voorgehouden, met uitzondering van de functie van naaister, geschikt waren. De Raad heeft de geschiktheid van de functie van naaister opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze functie, ondanks de eerder geuite bezwaren, ook geschikt was voor appellant. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant moet vergoeden.