ECLI:NL:CRVB:2006:AY9655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4234 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die zijn werkzaamheden als medewerker bij een logistiek bedrijf had gestaakt vanwege hartklachten, had eerder een WAO-uitkering ontvangen die later was herzien. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25 tot 35% na een herziening van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze herziening en had hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 september 2006 is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank de motivering van het bestreden besluit onvoldoende vond, wat leidde tot de vernietiging van dat besluit. De Raad heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, na te hebben geoordeeld dat er voldoende functies beschikbaar waren die appellant kon vervullen, ondanks de eerder geuite bezwaren over de geschiktheid van bepaalde functies.

De Raad heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan appellant werden voorgehouden, met uitzondering van de functie van naaister, geschikt waren. De Raad heeft de geschiktheid van de functie van naaister opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze functie, ondanks de eerder geuite bezwaren, ook geschikt was voor appellant. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant moet vergoeden.

Uitspraak

04/4234 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 juni 2004, 03/1334 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad op 24 april 2006 nog een nader schrijven doen toekomen, waarop het Uwv bij brief van 15 mei 2006 heeft gereageerd.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv voorts bij brief van
28 april 2006 zijn standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft zijn werkzaamheden als medewerker bij een logistiek bedrijf op
30 augustus 1999 in verband met hartklachten gestaakt. Met ingang van
25 september 2000 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van
1 oktober 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 16 april 2003 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 oktober 2002 vastgesteld op 25 tot 35%.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat de onderhavige schatting tot stand is gekomen met toepassing van het zogenaamde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In dat verband verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 9 november 2004, LJ-nummers AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722.
In deze uitspraken heeft de Raad een aantal onvolkomenheden van het CBBS aangegeven en op grond daarvan vastgesteld dat dit systeem een voldoende niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeert.
Nu de nadere toelichting omtrent de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies waarin het CBBS niet voorzag, eerst in eerste aanleg en in hoger beroep is gegeven, stelt de Raad vast dat aan het bestreden besluit geen voldoende motivering ten grondslag lag. Het bestreden besluit dient derhalve wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd.
Nu het Uwv in eerste aanleg en in hoger beroep de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld, ziet de Raad aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Hij overweegt daartoe het volgende.
Wat de medische kant van de beoordeling betreft is de Raad van oordeel dat een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij de opstelling van de voor appellant geldende functionele mogelijkhedenlijst (fml) is rekening gehouden met de door appellants huisarts en zijn behandelend internist verstrekte inlichtingen. Door appellant zijn geen gegevens aangedragen die een ander licht op de zaak werpen. De Raad ziet dan ook met de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant minder belastbaar is dan in de fml is weergegeven.
De Raad gaat ervan uit dat aan appellant de vijf functies zijn voorgehouden die zijn vermeld in het rapport van 31 juli 2002 van de arbeidsdeskundige Hooijkamp. De bezwaararbeidsdeskundige Schipper heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de functies conciërge/huismeester en datatypist voor appellant niet geschikt zijn te achten, zodat deze niet langer aan de schatting ten grondslag liggen.
Van de drie resterende functies telefonist/centralist, telefonist/receptionist/typist en naaister is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de eerste twee zonder meer voor appellant geschikt kunnen worden geacht.
De rechtbank heeft de functie van naaister voor appellant ongeschikt geacht in verband met de daarin voorkomende bijzondere belasting, namelijk een tijdschema met betrekking tot het afwerken van een order. Naar het oordeel van de rechtbank was door het Uwv onvoldoende toegelicht op welke gronden appellant voor deze functie geschikt kon worden geacht ondanks de voor hem geldende beperkingen ten aanzien van deadlines/productiepieken en handelingstempo.
De Raad kan de rechtbank erin volgen dat de geschiktheid van de functie van naaister door het Uwv onvoldoende was gemotiveerd. In hoger beroep heeft het Uwv zijn standpunt ten aanzien van de geschiktheid van deze functie evenwel nader toegelicht. Blijkens hetgeen door het Uwv naar voren is gebracht, is in de functie van naaister circa twee maal per maand sprake van een productiepiek doordat een order op tijd moet worden afgerond. Gezien de voor appellant geldende belastbaarheid, ‘aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken’, kan deze functie naar het oordeel van de Raad voor appellant geschikt worden geacht.
Er resteren derhalve drie – en dus voldoende – functies om de schatting te kunnen dragen. Vergelijking van de resterende verdiencapaciteit in deze functies met het voor appellant ten tijd hier van belang geldende maatmaninkomen leidt tot indeling in de klasse van 25 tot 35%.
Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand kunnen blijven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu geen proceskosten zijn gevorderd en van voor ambtshalve vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
MR