ECLI:NL:CRVB:2006:AY9650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2365 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de WAO-schatting en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 juli 2003. Dit besluit handhaafde de voortzetting van de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft in hoger beroep aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een antwoord op een vraag van de Raad.

De zitting vond plaats op 14 juli 2006, waar mr. De Jonge namens appellante aanwezig was en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de grief van appellante over de onzorgvuldigheid van het onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsarts verwierp. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de overwegingen van de rechtbank juist waren. De Raad zag geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2006, in aanwezigheid van griffier J.P. Mulder.

Uitspraak

04/2365 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2004, 03/2087
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld en drie maal (aanvullende) gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 8 juli 2003 (het bestreden besluit) waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 29 januari 2003 tot ongewijzigde voortzetting van de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard onder verwerping van de door appellante aangevoerde grief dat het onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest en met de overweging dat zij geen aanleiding tot twijfel ziet aan de juistheid van deze medische beoordeling(en). De Raad kan zich ten volle met deze overwegingen verenigen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.P. Mulder.
BKH 130906