ECLI:NL:CRVB:2006:AY9340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging uitspraak rechtbank Rotterdam wegens schending van procesrecht in bijstandszaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 1 februari 2003 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Het College had op 19 juli 2004 besloten om de bijstandsverlening per 1 juni 2004 in te trekken. Het bezwaar dat appellante hiertegen indiende, werd door de rechtbank ongegrond verklaard in haar uitspraak van 6 juli 2005.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank Rotterdam in strijd heeft gehandeld met artikel 8:37, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellante niet op de hoogte was gesteld van de zitting op 15 juni 2005. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot schending van de processuele belangen van appellante, die hierdoor niet in staat was om haar rechten uit te oefenen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nadere beoordeling van de inhoudelijke aspecten van het besluit van 20 januari 2005. Tevens is bepaald dat de gemeente Rotterdam het griffierecht van € 103,-- aan appellante dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 3 oktober 2006. De Raad heeft vastgesteld dat de proceskosten voor appellante in verband met de behandeling in hoger beroep € 322,-- bedragen, en dat de rechtbank in haar einduitspraak een beslissing moet nemen over de vergoeding van proceskosten in eerste aanleg.