ECLI:NL:CRVB:2006:AY9340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5125 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank Rotterdam wegens schending van procesrecht in bijstandszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 1 februari 2003 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Het College had op 19 juli 2004 besloten om de bijstandsverlening per 1 juni 2004 in te trekken. Het bezwaar dat appellante hiertegen indiende, werd door de rechtbank ongegrond verklaard in haar uitspraak van 6 juli 2005.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank Rotterdam in strijd heeft gehandeld met artikel 8:37, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellante niet op de hoogte was gesteld van de zitting op 15 juni 2005. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot schending van de processuele belangen van appellante, die hierdoor niet in staat was om haar rechten uit te oefenen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nadere beoordeling van de inhoudelijke aspecten van het besluit van 20 januari 2005. Tevens is bepaald dat de gemeente Rotterdam het griffierecht van € 103,-- aan appellante dient te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 3 oktober 2006. De Raad heeft vastgesteld dat de proceskosten voor appellante in verband met de behandeling in hoger beroep € 322,-- bedragen, en dat de rechtbank in haar einduitspraak een beslissing moet nemen over de vergoeding van proceskosten in eerste aanleg.

Uitspraak

05/5125 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2005, 05/956 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 september 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sedert 1 februari 2003 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand.
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft het College de aan appellante verleende bijstand per 1 juni 2004 ingetrokken.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 januari 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 20 januari 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij aanvullend beroepschrift van 2 november 2005 is namens appellante in hoger beroep onder meer het navolgende aangevoerd:
“Appellante stelt dat noch aan haar noch aan haar gemachtigde noch mondeling noch schriftelijk is medegedeeld door de rechtbank Rotterdam dat haar beroep zal worden behandeld op woensdag 15 juni 2005 om 13.30 uur.”.
Het vorenstaande is voor de Raad aanleiding geweest informatie in te winnen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Rotterdam. Teneinde vast te stellen op welke wijze en op welk tijdstip de uitnodiging voor de zitting van de rechtbank van
15 juni 2005 is verzonden, is daarbij verzocht om toezending van een afschrift van het aantekenboekje.
Bij brief van 22 maart 2006 heeft een medewerkster van de griffie van de rechtbank Rotterdam de Raad bericht dat is gebleken dat aan de gemachtigde van appellante weliswaar een vooraankondiging, maar geen kennisgeving van de zitting van 15 juni 2006, is verzonden.
Nu is komen vast te staan dat de uitnodiging voor de zitting van 15 juni 2006 niet aan de gemachtigde van appellante is verzonden, is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is appellante niet in de gelegenheid geweest de haar bij wet toegekende rechten - in casu het bij de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank desgewenst aanwezig zijn dan wel zich aldaar te laten vertegenwoordigen - uit te oefenen en daardoor in zoverre in haar processuele belangen geschaad.
Gegeven het feit dat het hier handelt om een voorschrift van openbare orde, is de aangevallen uitspraak niet rechtsgeldig tot stand gekomen en komt die uitspraak dientengevolge voor vernietiging in aanmerking. De Raad acht een (nadere) rechterlijke beoordeling van het besluit van 20 januari 2005 aangewezen en zal ter voorkoming van een verlies van een instantie de zaak ter verdere behandeling terugwijzen naar de rechtbank.
Nu de rechtbank zich nader omtrent de inhoudelijke aspecten van de zaak dient uit te spreken, ziet de Raad aanleiding de door appellante in verband met de behandeling in hoger beroep gemaakte proceskosten vast te stellen op een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. In haar einduitspraak zal de rechtbank omtrent vergoeding van proceskosten in eerste aanleg een beslissing dienen te nemen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.