ECLI:NL:CRVB:2006:AY9337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 19 september 2005 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kessel ongegrond verklaarde. Appellant had op 15 september 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een tandheelkundige behandeling, specifiek voor het plaatsen van een brug. Het College heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 17 mei 2004, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelt dat de kosten voor het plaatsen van een brug niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad is van mening dat appellant met een minder kostbare tandheelkundige behandeling had kunnen volstaan. Dit oordeel is in lijn met de overwegingen van de rechtbank, die ook het advies van de GGD en de begroting van de behandelende tandarts in haar beoordeling heeft betrokken.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant niet kan slagen. Appellant had niet mogen vertrouwen op een positieve beslissing op zijn aanvraag, vooral niet omdat hij had moeten informeren naar de status van zijn aanvraag voordat hij de behandeling door zijn tandarts liet uitvoeren. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.