ECLI:NL:CRVB:2006:AY9337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6370 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 19 september 2005 het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kessel ongegrond verklaarde. Appellant had op 15 september 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een tandheelkundige behandeling, specifiek voor het plaatsen van een brug. Het College heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 17 mei 2004, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelt dat de kosten voor het plaatsen van een brug niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad is van mening dat appellant met een minder kostbare tandheelkundige behandeling had kunnen volstaan. Dit oordeel is in lijn met de overwegingen van de rechtbank, die ook het advies van de GGD en de begroting van de behandelende tandarts in haar beoordeling heeft betrokken.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant niet kan slagen. Appellant had niet mogen vertrouwen op een positieve beslissing op zijn aanvraag, vooral niet omdat hij had moeten informeren naar de status van zijn aanvraag voordat hij de behandeling door zijn tandarts liet uitvoeren. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

05/6370 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 september 2005, 05/191 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kessel (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. J.H.M. Verstraten. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S.R. Schipperheijn, werkzaam bij de gemeente Kessel.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft het College de aanvraag van appellant van 15 september 2003 om bijzondere bijstand voor de kosten van een tandheelkundige behandeling het plaatsen van een brug afgewezen.
Het tegen dit gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 29 november 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de kosten van het plaatsen van een brug bij appellant niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, omdat met een minder kostbare tandheelkundige behandeling had kunnen worden volstaan. De Raad kan zich met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak ter zake heeft overwogen geheel verenigen. De Raad tekent daarbij nog aan dat het ter zake door de GGD uitgebrachte advies berust op schriftelijke stukken waaronder een begroting van de behandelende tandarts, en een onderzoek van appellant en advies door tandarts de Boer. Hij ziet in de beschikbare gegevens geen grond om te oordelen dat het College niet op dit advies kon en mocht afgaan.
De rechtbank heeft eveneens op goede gronden geconcludeerd dat een beroep op het vertrouwenbeginsel niet kan slagen. Appellant kon en mocht er niet op vertrouwen dat in positieve zin op zijn aanvraag zou worden beslist toen besluitvorming omtrent zijn aanvraag naar aanleiding van het uitgebrachte GGD-advies uitbleef. Het had op zijn weg gelegen om hiernaar bij het College te informeren alvorens de behandeling door zijn tandarts te laten uitvoeren.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.