ECLI:NL:CRVB:2006:AY9205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering en terugvordering voorschot bij kniebeperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van 18 november 2004, waarbij de WAO-uitkering van betrokkene werd geweigerd, onvoldoende was gemotiveerd. Betrokkene, die kniebeperkingen heeft, stelde dat zij niet in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat betrokkene niet te zwaar op haar linkerknie mocht leunen en regelmatig van houding moest wisselen, maar deze beperkingen waren niet opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Appellant stelde in hoger beroep dat de beperkingen wel degelijk in de FML moesten worden opgenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beperkingen niet waren opgenomen. De Raad bevestigde dat het besluit van 18 november 2004, hoewel gebrekkig, in stand kon blijven. Dit betekende dat de rechtsgevolgen van het besluit, waaronder de terugvordering van het voorschot op de WAO-uitkering, ook in stand bleven.
De Raad oordeelde verder dat de proceskosten van betrokkene in hoger beroep door appellant moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter. De uitspraak vond plaats op 15 september 2006, en de Raad concludeerde dat de door appellant ingediende grieven niet opgingen, waardoor het hoger beroep werd verworpen.