ECLI:NL:CRVB:2006:AY9121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5060 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAZ-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 augustus 2004. De zaak betreft de weigering van appellant om betrokkene een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 10 januari 2003. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gewijzigd en het bestreden besluit niet langer gehandhaafd, wat leidde tot een nadere beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit had vernietigd.

De Raad heeft appellant tevens veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 350,80. Dit bedrag omvat € 322,- voor verleende rechtsbijstand en € 28,80 aan reiskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier uitgesproken in het openbaar. De uitspraak is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij appellant was opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Uitspraak

04/5060 WAZ Rectificatie
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 augustus 2004, 04/126 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 19 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.T. Meijhuis, verbonden aan SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2006.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Frederiks.
Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 13 januari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant twee eerdere besluiten van 29 augustus 2003 gehandhaafd. Bij die eerdere besluiten weigerde appellant betrokkene een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) toe te kennen naar aanleiding van haar melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 10 januari 2003 en deelde appellant mede niet terug te komen op een eerder besluit van
1 augustus 2001, waarbij betrokkene per 13 april 2001 uitkering werd geweigerd.
Tegen het bestreden besluit heeft betrokkene beroep ingesteld bij de rechtbank.
Ter zitting van de rechtbank van 28 juni 2004 heeft betrokkene het beroep ingetrokken voor zover dit betrekking had op de weigering van appellant terug te komen op het besluit van 1 augustus 2001.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent de vergoeding van griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Ter zitting van de Raad is van de zijde van appellant medegedeeld dat appellant naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2005, LJN: AU4808 met betrekking tot artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn standpunt in de onderhavige zaak heeft gewijzigd en het bestreden besluit niet langer handhaaft. Er zal een nadere beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts plaatsvinden, waarbij er van zal worden uitgegaan dat de klachten waarmee betrokkene zich op 10 januari 2003 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als de klachten waarmee zij zich in 2001 tot appellant heeft gewend. Ook zal opnieuw worden bezien welke dag als eerste dag van toegenomen arbeidsongeschiktheid beschouwd moet worden.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant thans met de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven zodat de grondslag aan het hoger beroep is komen te ontvallen en dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit is vernietigd, derhalve voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 28,80 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 350,80.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 350,80, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 september 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) S. Sweep.