ECLI:NL:CRVB:2006:AY8883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op grond van arbeidsongeschiktheidswetten en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidswetten toe te kennen, werd bevestigd. Het Uwv had op 10 maart 2005 besloten om geen uitkering toe te kennen, omdat appellant op 17 februari 1993 niet arbeidsongeschikt was en er tot 30 mei 2003 geen aaneengesloten periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld door informatie in te winnen bij de behandelende artsen van appellant. De huisarts en revalidatiearts gaven aan dat er geen bewijs was voor een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid vóór de CVA van appellant in mei 2003. De Raad vond dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan en dat de bezwaarverzekeringsarts niet tekort was geschoten in haar verplichtingen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 22 september 2006, met J. Brand als rechter en N.E. Nijdam als griffier.