ECLI:NL:CRVB:2006:AY8876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de rechterlijke toetsing van medische en arbeidskundige componenten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 september 2006 uitspraak gedaan. De appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv had echter besloten deze uitkering per 17 augustus 2003 in te trekken, omdat de appellant op dat moment minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad heeft de vraag of dit besluit terecht was, bevestigend beantwoord.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, met name met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen objectieve medische gegevens heeft ingediend die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een externe medische deskundige te benoemen, ondanks het verzoek van de appellant om dit te doen. De Raad concludeert dat hij voldoende informatie heeft om de gezondheidssituatie van de appellant te beoordelen.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.