ECLI:NL:CRVB:2006:AY8875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de rechtmatigheid van arbeidsongeschiktheid vaststelling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 maart 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 21 januari 2003 besloten de WAO-uitkering van appellante, die aanvankelijk was vastgesteld op 80% of meer, per 6 mei 2002 te herzien naar een percentage van 25 tot 35%. Appellante was van mening dat haar uitkering op een hoger percentage moest worden vastgesteld en heeft in hoger beroep aanvullende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar standpunt.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Bakker. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. S.T. Dieters. De Centrale Raad van Beroep heeft de ingediende rapporten van Psychologisch Adviesbureau Heller en Psychologen Kollektief Groningen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze geen nieuw licht werpen op de rechtmatigheid van de eerdere vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met N.E. Nijdam als griffier, en vond plaats op 22 september 2006. De Raad concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv correct waren en dat appellante niet in haar verzoek om herziening kon worden gevolgd.