ECLI:NL:CRVB:2006:AY8872
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de ongewijzigde vaststelling van de WAO-uitkering na hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 15 maart 2004 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 december 2002 werd bevestigd. Dit besluit hield in dat de WAO-uitkering van de appellant, die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, ongewijzigd bleef. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.C. Breuls, stelde in hoger beroep dat hij door evenwichtsstoornissen en klachten in de armen en benen niet in staat was om zelfs lichte werkzaamheden te verrichten. Hij betoogde dat het Uwv zijn klachten onvoldoende zorgvuldig had onderzocht en dat een onafhankelijk deskundige diende te worden ingeschakeld.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2006 zijn partijen niet verschenen. De Raad overwoog dat de argumenten van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van hetgeen eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank de grieven van de appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 september 2006.