[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 mei 2003, 02/253 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2006, waar appellante niet is verschenen en de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door C.J. van der Putten.
In geschil is het recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van appellante voor haar dochter [naam dochter], geboren [in] november 1985, die (tegen kost en inwoning) woonachtig is bij haar vader in Italië en onderwijs volgt aan de middelbare school in Allessandria.
De Svb heeft appellante bij besluit van 13 juni 2000, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 januari 2002, medegedeeld dat haar dochter [naam dochter] over het vierde kwartaal van 1999 niet als onderwijsvolgend in de zin van de AKW kan worden aangemerkt en appellante derhalve over het vierde kwartaal van 1999 geen recht heeft op tweevoudige kinderbijslag.
Appellante is van dit besluit op bezwaar in beroep gekomen, onder overlegging van verschillende stukken, waaronder onderwijsverklaringen en lesroosters. De Svb heeft de rechtbank in reactie hierop bericht het besluit op bezwaar van
23 januari 2002 niet langer te handhaven en heeft appellante bij besluit op bezwaar van 27 mei 2002 medegedeeld dat haar bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2000 kennelijk gegrond wordt verklaard omdat [naam dochter] over het schooljaar 1999-2000 als onderwijsvolgend in de zin van de AKW moet worden beschouwd.
Appellante heeft de rechtbank bericht dat met dit besluit niet volledig aan haar beroep wordt tegemoetgekomen omdat in dit besluit niet expliciet is opgenomen of zij recht heeft op enkelvoudige dan wel tweevoudige kinderbijslag. Appellante heeft diverse stukken overgelegd ten bewijze dat zij haar dochter grotendeels heeft onderhouden.
Het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 23 januari 2002 is met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen het besluit op bezwaar van 27 mei 2002.
De Svb heeft onderkend dat haar besluit op bezwaar van 27 mei 2002 niet volledig is geweest en heeft de rechtbank bij besluit van 21 oktober 2002 bericht dat appellante voor [naam dochter] met ingang van het vierde kwartaal van 1999 slechts recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag omdat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij [naam dochter] grotendeels heeft onderhouden.
Appellante heeft de rechtbank ook aangaande dit besluit medegedeeld dat niet volledig tegemoetgekomen wordt aan haar beroep. Ter onderbouwing van haar grieven heeft appellante diverse stukken - waaronder kwitanties en facturen - overgelegd.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vooreerst overwogen dat zij van oordeel is dat het beroep van appellante, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, tevens moeten worden geacht gericht te zijn tegen het besluit van 21 oktober 2002. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van
23 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 mei 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat de Svb op de aanvraag van appellante om tweevoudig kinderbijslag toe te kennen niet inhoudelijk heeft beslist, en tot slot geoordeeld dat de Svb terecht en op goede gronden bij besluit van
21 oktober 2002 met ingang van het vierde kwartaal van 1999 aan appellante geen tweevoudige kinderbijslag maar enkelvoudige kinderbijslag heeft toegekend. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen aantonen dat haar bijdrage in het onderhoud van haar dochter minimaal € 936,15 (voorheen: f 2.063,-) per kwartaal heeft bedragen. De rechtbank heeft bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.
Appellante heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat zij genoegzaam heeft aangetoond dat zij haar dochter grotendeels heeft onderhouden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb de Raad nog medegedeeld dat er voor appellante ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef onder a van de AKW alleen recht op enkelvoudige kinderbijslag kan bestaan, omdat [naam dochter] tot het huishouden van een ander behoort (haar vader, de heer [naam vader]).
De Raad overweegt als volgt.
De Raad merkt vooreerst op dat de omvang van het geding beperkt is tot het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999, nu het primaire besluit van 13 juni 2000 zich daartoe uitdrukkelijk beperkt.
De Raad merkt voorts op dat het besluit van 21 oktober 2002, voorzover dat betrekking heeft op het vierde kwartaal van 1999 is aan te merken als een besluit op bezwaar en voorzover dat betrekking heeft op de kwartalen na het vierde kwartaal van 1999 als een primair besluit.
Tot slot merkt de Raad op dat de eerst ter zitting door de Svb aangevoerde weigerings-grond om kinderbijslag toe te kennen buiten beschouwing wordt gelaten omdat appellante op deze grond niet heeft kunnen reageren, zodat het bij de oordeelsvorming betrekken van deze grond in strijd is met de goede procesorde.
Wat betreft het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999 overweegt de Raad het volgende.
Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze - ten tijde hier van belang met name door middel van postwissels of bankoverschrijvingen ten name van het kind of de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet tot zijn huishouden behorende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat appellante met de in geding gebrachte facturen, kasbonnen, kwitanties van contante betalingen en verklaringen er niet in geslaagd is op voor de Svb eenvoudig controleerbare wijze aan te tonen dat de bijdragen in het onderhoud voldoende zijn om voor tweevoudige kinderbijslag in aanmerking te komen.
De Raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Svb appellante terecht over het vierde kwartaal van 1999 enkelvoudige kinderbijslag heeft toegekend. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006.
(get.) M.M. van der Kade.