ECLI:NL:CRVB:2006:AY8825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld na ziekmelding vanuit WW-situatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellante had zich op 4 november 2002 ziek gemeld vanuit een situatie waarin zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Het Uwv had op 15 januari 2003 besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat zij geschikt werd geacht voor gangbare arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 september 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was vastgesteld, mede op basis van informatie van de huisarts en de behandelend psychiater. Appellante had geen nadere medische informatie overgelegd die de juistheid van de medische beoordeling zou kunnen betwisten. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat en dat er geen reden was om aan de weigering van ziekengeld te twijfelen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante.