ECLI:NL:CRVB:2006:AY8820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5269 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die sinds februari 1997 een AOW-pensioen ontving naar de norm voor een alleenstaande. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van dit pensioen, nadat bleek dat er een andere persoon, aangeduid als [betrokkene], op hetzelfde adres woonde. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek heeft de Svb in een besluit van 8 december 2004 het recht op AOW-pensioen van de appellant herzien, met ingang van 1 september 2004, naar de norm voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert. Dit besluit werd door de Svb bevestigd in een later bezwaarbesluit van 14 maart 2005, waarop de appellant in beroep ging bij de rechtbank Breda. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 september 2006 behandeld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarin werd gesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de AOW. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op het aanvraagformulier voor het AOW-pensioen had ontkend dat hij zijn huisvesting met iemand deelde, terwijl uit de gedingstukken bleek dat [betrokkene] al bij hem woonde. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien en dat er geen dringende redenen waren om van herziening af te zien, zoals bedoeld in artikel 17a van de AOW.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

05/5269 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 juli 2005, 05/1328 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 7 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert februari 1997 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van informatie dat op het adres van appellant ook [.] [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) woonachtig is, heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan appellant toegekende AOW-pensioen.
De bevindingen van dat onderzoek waren voor de Svb aanleiding om bij besluit van 8 december 2004 met ingang van 1 september 2004 het recht op AOW- pensioen te herzien en voor appellant vast te stellen naar de norm voor degene die een gezamenlijke huishouding voert.
Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgebreid weergegeven op welke grond naar haar oordeel in het geval van appellant en [betrokkene] vanaf 1 september 2004 sprake is van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 1, vierde lid, van de AOW en waarom van een commerciële relatie, zoals appellant in beroep had aangevoerd, geen sprake is.
De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
De Raad deelt niet de opvatting van appellant dat hij onvoldoende door de Svb is geïnformeerd en daarom ten onrechte prompt met een forse verlaging van zijn pensioen werd geconfronteerd. Op het aanvraagformulier voor het AOW-pensioen is appellant uitdrukkelijk de vraag gesteld of hij zijn huisvesting met een ander deelt. Op die vraag heeft appellant ontkennend geantwoord, terwijl uit de gedingstukken blijkt dat [betrokkene] op dat moment reeds bij hem in huis woonde. Van onjuiste of onvolledige voorlichting van de zijde van de Svb is de Raad overigens niet gebleken.
De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de Svb terecht het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 september 2004 heeft herzien naar de norm voor degene die een gezamenlijke huishouding voert.
In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ziet de Raad geen dringende reden als bedoeld in artikel 17a van de AOW, zodat de Svb niet bevoegd was geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 september 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
HE/596